is de in de natuurkunde gebruikelijke eenheid voor de hoeveelheid warmte. Men neemt hiervoor de warmte, nodig om één g water één graad in temperatuur te doen stijgen (gramcalorie) of ook wel de duizend keer zo grote hoeveelheid (kilogramcalorie of grote calorie). De gramcalorie wordt afgekort als cal, de grote calorie als kcal, soms ook als Cal, wat echter verwarring met de gramcalorie kan geven.
Calorieën bij onze voedselrantsoenen betekenen meestal kcal. Daar de soortelijke warmte van water niet volkomen dezelfde is bij verschillende temperaturen, is de gegeven definitie nog onvolledig. Bij nauwkeurige metingen gebruikt men een der volgende eenheden:1. de nulcalorie (1 g water 0-1 gr. C.);
2. de calorie bij kamertemperatuur of 15 gr.-calorie (1 g water 15-16 gr. C.);
3. de gemiddelde calorie (het V100 deel van de warmte, nodig om 1 g water van 0-100 gr. C. te verhitten).