was oudtijds de naam voor een rechtspleging, waarin de buren (z buurschap) van een schoutambt als oordeelvinders optraden, d.w.z. het oordeel vonden, het vonnis wezen, op vordering van de schout. Veelal werd bij deze rechtspleging ter terechtzitting één van de buren als oordeelvinder aangewezen — het oordeel werd aan hem „besteed” —, die dan na overleg met de anderen vonnis wees.
In Friese streken met asegarechtspraak werd het oordeel gevonden door de asega en waarschijnlijk door de buren bekrachtigd. Overal werd in de loop der tijden het huurrecht vervangen door schepenrecht, d.i. een rechtspleging, waarbij het oordeel werd gevonden door een vast college van schepenen. Van de oudste schepenbanken ten plattelande is niet bekend of en, zo ja, op welke wijze zij de plaats van de gezamenlijke buren in het gerecht hebben ingenomen. In sommige gerechten zien wij de verandering zich geleidelijk voltrekken als niet meer dan een naamsverandering: eerst komen in plaats van alle buren slechts bepaalde functionarissen uit hun midden, bijv. de buurraden, ter terechtzitting en vervolgens wordt het meer en meer gewoonte om deze functionarissen als schepenen te betitelen.
Meestal echter wordt het schepenrecht uitdrukkelijk verleend door de overheid, d.w.z. vroeger door de landsheer, later door de Staten. Nog in de 17de eeuw werden door de Gedeputeerde Staten van Utrecht octrooien verleend voor de instelling van schepenbanken, het laatst voor Renswoude, in 1633.PROF. MR P. W. A.
IMMINK
Lit.: S. J. Fockema Andreae, Bijdr. t. d. Ned. rechtsgeschied., 4de bundel (1900), en voorts latere spec. lit. betreff. de afzond, provinciën dan wel streken of plaatsen.