is de naam van verschillende, deels zeer omvangrijke, theologische werken, die, zoals gewoonlijk aangenomen wordt, de tweede trap vormen van de oude Indische letterkunde, maar die uit zeer verschillende tijdperken afkomstig zijn. De brahmana’s bevatten de oudste dogmatiek der Brahmanen; zij geven, uitgaande van het offer, een algemene verklaring en beschrijving der gebruiken van de eredienst, handelen over het ontstaan, de waarde, het nut en vooral de symboliek der offeranden in het algemeen en van de verschillende soorten in het bijzonder, delen allerlei etymologieën mee en bevatten tevens de oudste wijsgerige verhandelingen in proza, Aranyaka’s en Upanisads genaamd, alsmede de oudste, dikwijls zeer belangrijke legenden, waaronder vele aitiologische verhalen.
Bij elk van de vier samhitâ's (verzameling) der Veda's sluiten talrijke brâhmana’s aan, waarvan de oorsprong dient gezocht in de uiteenzettingen en discussies die de offergebedsformules (mantra’s) van de Zwarte-Yajurveda vergezellen. In de verschillende Vedische scholen werd het later als een regel aangevoeld een eigen brâhmana te hebben, zodat we hier staan voor de arbeid van vele priestergeneraties. Tot de Rgveda behoort de Aitareya-Brâhmana, die vooral handelt over het Soma-offer en het Râjasûya- (koningswijding) offer, en de jongere Kausîtaki- of Sânkhâyana-Brâhmana. Een groot aantal brâhmana’s behoren tot de Sâmaveda. De Sâmavidhana-Brâhmana is van belang voor de geschiedenis van het bijgeloof. Tot de Witte Yajurveda behoort de jongere Śatapatha-Brâhmana of Brâhmana der honderd paden, de voornaamste van alle, omdat wij nergens de ontwikkeling der priesterlijk-religieuze opvattingen zo duidelijk kunnen nagaan als in dit boek. Het bevat o.a. ook het bekende verhaal van Purûravas en Urvaśî en dat van de zondvloed, dat waarschijnlijk op Semietische bronnen teruggaat. Tot de Atharvaveda behoort de Gopatha-Brâhmana, een der laatste Vedische werken.
In het religieuze en wijsgerige leven van Indië bekleedt de Brâhmana-literatuur een uitzonderlijke plaats. De Rgvedische hoofdgoden, onder wie Indra, praedomineren niet meer, maar Visnu, Śiva, Rudra e.a. hebben hen verdrongen. Hoofdzaak is echter het offer, dat nu geen middel meer is, maar een doel op zichzelf: het heeft dwingende macht over de goden. Vandaar de vooraanstaande machtspositie van de priesterkaste die de offertechniek bezit.Een der beste kenners van de Brâhmana-literatuur was de Nederlander W. Caland (1859-1932). Een volledige bibliografie van zijn werken, waarin de gehele Brâhmana-literatuur wordt besproken, vindt men in de levensberichten van de Ned. Mij voor Letterkunde (1933). In het bijzonder verdienen vermelding zijn besprekingen van Brâhmana-publicaties in het Archiv für Religionswissenschaft, dl XI, blz. 127-141; XIV, 497-516; XVIII, 480-490; XXV, 283-294.
A. B. Keith vertaalde de Brâhmana’s van de Rgveda in het Engels (Cambridge Mass. 1920); Eggeling vertaalde de Śatapatha-Brâhmana in de Sacred Books of the East 12, 26, 41, 43, 44.
H. VAN LOOY
Lit.: (verder) H. Oldenberg, Zur Gesch. d. Altind. Prosa (A. G. G. 1917); id., Vorwissenschaftliche Wissenschaft.
Die Weltanschauung d. Brâhmana-Texte (Göttingen 1919); J Gonda, Inl. tot het Indische Denken (Antwerpen 1948), p. 23-49.