Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bourgogne, nicolas de

betekenis & definitie

of van Bourgoigne of Burgundus of Burgundius, rechtsgeleerde, historicus, Neolatijns dichter (Edingen 29 Sept. 1586 - Brussel 4 Jan. 1649), zoon van Nicolas de Bourgogne, raadsheer van Hendrik van Bourbon en afstammeling van een bastaard van Jan van Bourgondië, studeerde humaniora te Bergen en letteren (o.m. bij Erycius Puteanus) en recht te Leuven, promoveerde daar tot licentiaat in de rechten, en vestigde zich te Gent als advocaat; hij telde er onder zijn vrienden de dichter Maximiliaan De Vriendt. In 1627 verwierf hij het doctoraat en werd te Ingolstadt benoemd tot professor in het burgerlijk recht; de hertog van Beieren, Maximiliaan, verleende hem de titels van Staatsraad, Paltsgraaf en historiograaf.

In 1639 keerde hij naar de Nederlanden terug en werd er lid van de Raad van Brabant. Zijn gedichten verschenen onder de titel: Poemata. Heroicorum liber I, Elegiarum libri V, Silvarum libri II (1621); hij dichtte ook een Epithalamium ter ere van Gaspar Gevartius (1625). Onder zijn rechtskundige werken dient, naast verschillende andere tractaten over Romeins recht en over de rechterlijke instellingen van Vlaanderen, vooral vermeld: Controversiae ad Consuetudines Flandriae (Antwerpen 1621), een zeer verdienstelijke studie over de verhouding van het Vlaams gewoonterecht tot het vreemde recht, dat, verschillende malen herdrukt, ook in Frankrijk en Noord-Nederland een ruime verspreiding vond en van belang is voor de ontwikkeling van het internationaal privaatrecht. Hij publiceerde enkele gelegenheidsredenen, en twee belangrijke historische werken: Historia Belgica ab anno 1558 ad annum 1567 (1629: de godsdienststrijd gezien van ultra-catholiek standpunt uit) en Historia Bavarica ab anno 1313 ad annum 1347 (1636).Bibl.: Opera omnia. Brussel 1674, herdruk 1700.

Lit.: Biog. Nat. d. Belg. II, 852; R. D. Kollewijn, Gesch. v. d.

Ned. Wetensch. v. h. Internat. Privaatrecht (A’dam 1937), blz. 16-30; B. A. Vermaseren, De Kath. Ned. geschiedschr. in de XVIde en XVIIde eeuw over den Opstand, blz. 266-272 (Maastricht 1941).

< >