is een stam van de Palaeo-Amerikaanse Gesvolken, wonende in de oerwouden, die de oosthelling van het Braziliaanse kustgebergte, in de staten Espirito-Santo en Minas Geraes, bedekken. Nog slechts een klein deel leeft in de oorspronkelijke toestand van oerwoudjagers en verzamelaars (enige honderden).
Zij gedragen zich nog zeer vijandig tegenover de Braziliaanse bevolking. De overigen zijn sedentair geworden of door de Brazilianen geassimileerd. In de langdurige gevechten met de Portugese kolonisators waren zij echter al voordien grotendeels stelselmatig uitgeroeid.Hun cultuur behoort tot de zeer primitieve. Van een bewuste sociale eenheid is nauwelijks sprake. De zwerfeenheid van deze nomadische verzamelaars en jagers is de horde, die uit familiegroepen bestaat, waartussen geen zeer hechte band gevoeld wordt. Ook het gezin is nauwelijks als zodanig te beschouwen door de zeer losse banden tussen de echtgenoten en schijnbaar geringe affectie voor de kinderen. In geval van oorlog is de eenheid binnen de groep hechter, wat tot uiting komt door het erkennen van een hoofd, dat tevens aanvoerder is.
Hun godsdienst moet tot het animisme gerekend worden. Belangrijk zijn zon en maan als goede en boze geest. Zowel endo- als exokannibalisme schijnt bij hen voor te komen. Materiële cultuurelementen zijn: zeer ruw aardewerk, gevlochten netwerk; als wapens de bola, pijl en boog en speer, de laatste twee oorspronkelijk met houten spitsen, later door ijzeren vervangen. Voor de jacht wordt eveneens van vallen gebruik gemaakt. Ze zijn een van de zeer weinige volken, die inderdaad volkomen naakt lopen.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Lit.: P. Ehrenreich, Über die Botocudos der braz. Prov. Espiritu Santo u. Minas Geraes (Ztschr. f. Ethnol. 1887); N.
Coelho de Senna, Ethnogr. Indigena sobre os Botocudos de Minas Gerais (Rio de Janeiro).