een eiland in de Oostzee, tot het Deense stift Seeland behorende en 40 km ten Z.O. van de Zweedse kust gelegen, is 40 km lang, 28 km breed, heeft een oppervlakte van 587 km2 en telt ruim 46.000 inw. Het noordelijk gedeelte bestaat uit een rotsplateau van graniet en gneis (een uitloper van het Zweedse bergland), dat ⅔ van de oppervlakte beslaat.
Het graniet wordt ontgonnen en van de kleine Hammerhaven uit verscheept. De bergtop Rytterknegten is 162 m hoog. In het Z. van het eiland vindt men cambrische en silurische zandsteen. In het N. zijn de kusten, steil en met vele klippen, zeer schilderachtig, vooral de noordpunt Hammer Odde met de ruïne Hammershus. Aan de westkust vindt men steenkolen en leem. De bewoners zijn van Deense afkomst; zij vervaardigen uit de leem (kaolien), aardewerk (terra-cotta, porselein en majolica), vooral te Rönne, en zijn verder landbouwers.
Oorspronkelijk was Bornholm een boerenland met verspreid liggende boerderijen; er was toen maar één stad, Aakirkeby, in het centrum. De kerken vormden geen kernen voor nederzettingen en stonden vaak alleen. Thans heeft Bornholm een druk vreemdelingenverkeer gedurende de zomermaanden, zodat er een aantal hotels en sanatoria ontstaan zijn. De voornaamste badplaatsen zijn Sandvig (Hammern) en Allinge, beide echter zonder strandleven, want alleen aan de westkust bij Nexö vindt men strand. Het drukst bezocht door toeristen worden Hammershus en de Heiligdomsklippen. De hoofdstad Rönne of Rottum ligt aan de westkust.
Nabij het eiland liggen drie kleine eilandjes, nl. Christiansoë, met sterke vestingwerken en een citadel (thans nog slechts een kleine vissersbevolking van, in 1925, 126 zielen), Friedrichsoë door een brug met laatstgenoemde verbonden en van een vuurtoren voorzien, en Gräsholm, door eiderganzen bewoond. In de laatste tijd hebben uitgestrekte aanplantingen, vooral bij Almindingen plaats gevonden en in vele gunstig gelegen dalen treft men tegenwoordig loofhout aan.Bornholm, aanvankelijk een zelfstandig rijkje (tot het jaar 1000), werd later een Deense bezitting. Het heette oudtijds Burgundarhólmr, in de middeleeuwen Borringholm. In 1525 werd het voor 50 jaar aan Lübeck verpand, welke stad groot belang had bij dit scheepvaart- en visserijcentrum. Toen echter het centrum van de handel zich naar de Noordzee verlegde en ook de haringscholen niet meer in de Oostzee kwamen, was het met de bloei van Bornholm gedaan. Het viel daarna grotendeels weder terug tot de landbouw. In 1658 kwam het bij de vrede van Roeskilde aan Zweden, maar het bevrijdde zich onder aanvoering van Jens Koefoed en Poul Anker en kwam in 1660 na een volksopstand weer aan Denemarken.
Na die tijd bleef het in het ongestoord bezit der Denen. Het is vooral door het eiland Christiansoë van groot belang voor de toegang tot de Oostzee, zodat Rusland reeds bij herhaling pogingen heeft aangewend, om het van Denemarken over te nemen. Korte tijd heeft Rusland inderdaad het eiland bezet. Dat was in Mei 1945 na Duitslands capitulatie. De bezetting trok in Apr. 1946 weer terug, toen haar taak — de gevangenneming en ontwapening van de Duitse bezetting — voleindigd was. Sommige plaatsen op het eiland hebben in de laatste dagen van de oorlog nogal geleden ten gevolge van bombardementen.
Lit.: Meyer’s Ostseebader (4de dr., Leipzig 1910); Schuster, Führer durch B. (Stettin 1909); R. Tack, B.’s Besiedlung. Eine siedlungsgeogr. Inselstudie (Rostock 1929).