het westelijkste der Oostfriese eilanden, tussen de Ooster- en Wester-Eems, is op slechts 15 km afstand van de Nederlandse kust gelegen. Het heeft een oppervlakte van 36,5 km2, is voor een deel met duinen bedekt en verdeeld in Oost- en Westland.
Voor Wereldoorlog II had Borkum bootverbindingen met Emden, Juist, Norderney, Helgoland, Cuxhaven en met Delfzijl. Borkum was telegraafkabelstation, station der reddingmaatschappij, station voor meteorologische waarnemingen en had een vuurtoren van 47 m hoogte, met een verlichtingstoestel van Fresnel, waarvan het licht op 30 km afstand zichtbaar was, en nog een tweede vuurtoren van 60 m hoogte. Het eiland telde (1939) 5537 inw., waarvan ruim de helft in het dorp Borkum, dat te midden van weiden gelegen is. De bestaansmiddelen waren melkveehouderij, scheepvaart en visvangst (schelvis), doch vooral vreemdelingen-industrie. Het zeebad ligt op 1 km afstand van het dorp, is door een tramlijn daarmede verbonden en werd jaarlijks door ongeveer 30.000 badgasten bezocht. In het oostelijk gedeelte van het eiland vindt men vele broedplaatsen van zeevogels.