Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bols, jan

betekenis & definitie

Vlaams taal- en oudheidkundige (Werchter bij Leuven 9 Febr. 1842 - Aarschot 15 Jan. 1921), was 1866-1867 leraar te Mechelen, 1867-1884 directeur van het door hem gestichte St Jozefcollege te Aarschot, 1885-1887 pastoor van de Ste-Kathelijnekerk te Mechelen, 1887-1907 pastoor te Alsemberg (Brabant), waar hij ijverde voor het herstellen van de mooie Gothische dorpskerk. Hij schreef verscheiden studies over de volkstaal en het moedertaalonderwijs; van zijn paedagogische uitgaven werd de Nederduitsche Bloemlezing (Mechelen, 1883), in samenwerking met kan.

J. Muyldermans, herhaaldelijk herdrukt. In 1913 maakte de Leuvense universiteit hem tot doctor honoris causa. Wetenschappelijk werk van blijvende waarde leverde hij in 100 oude Vlaamsche liederen met woorden en zangwijzen (Namen 1897) en Brieven aan Jan-Frans Willems (Gent 1909).Bibl.: Een reisje in Zwitserland (Mechelen 1872, 3de dr. Hoogstraten 1917); De Kerk van Alsemberg en haar mirakuleus beeld van O.L.Vr. (Leuven 1910).

Lit.: Jos. Jacobs, Inl. tot Reisje in Zwitserland (Hoogstraten 97); J. Muyldermans, Dr Jan Bols herdacht, Jaarb. van de Kon. Vl. Acad. voor Taal- en Lett. (Gent 1923).

< >