Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bokkenrijders

betekenis & definitie

waren luchtgeesten, gelocaliseerd in Limburg en in gedeelten van de Turnhoutse Kempen, die (in de volksvoorstelling) op een bok gezeten door het luchtruim ijlden. Een sage verhaalt, dat het ganse heir der Bokkenrijders uitgeroeid werd, toen het boven de abdij van Postel vloog, terwijl de Witheren vurig baden.

Zij bleven echter voortleven in het volksgeloof.De naam Bokkenrijders werd overgenomen door roversbenden, die in de 18de eeuw het Z. van Limburg onveilig maakten; hun naam ontlenen ze aan hun gildeteken, een bok, waarmee ze hun brandbrieven merkten, klaarblijkelijk met een toespeling op de duivel met zijn bokkepoten. Door diefstal, plundering (zelfs van kerken), brandstichting en als het moest doodslag, richtten ze een waar schrikbewind aan op het platteland, waartegen de overheid aanvankelijk door een slappe houding en mede door de territoriale verdeeldheid van Limburg weinig kon uitrichten. Aldus kon de eerste bende Bokkenrijders, die uit ca 200 man bestond, 22 jaar (1734-1756) haar bedrijf uitoefenen, voordat er paal en perk aan werd gesteld. De tweede bende van deze naam, die onder bevel van Jozef Kirchhoff, chirurgijn te Kerkrade, en zijn broer stond, wist zich 12 jaar (1762-1774) te handhaven. Tussen de 500 en 600 personen lieten toen hun leven aan de galg, ook wanneer ze zich slechts aan geringe vergrijpen hadden schuldig gemaakt. Ten slotte vormde zich in 1790 te Meersen een derde bende Bokkenrijders, die in de Franse tijd verdween, toen de grenzen van de oude heerlijkheden werden opgeheven, zodat de vlucht naar een ander rechtsgebied daardoor aanmerkelijk werd bemoeilijkt. De herinnering aan de Bokkenrijders leeft nog altijd in vele volksverhalen en overleveringen voort; ook zijn hun daden meermalen in literaire vorm behandeld, o.a. in het toneelstuk De Bokkenrijders (1917) van Frederik van Eeden.

Lit.: P. Ecrevisse, De B.’s in het land van Valkenburg (Brussel 1854; 2de uitg.); J. J. Michel, Die Bockreiter im Lande von Herzogenrath u. Umgeg. (Ztschr. Aachener Gesch.-vereins, 1882); H.

Pijls, De B.’s met de doode hand (Sittard 1924); W. Gierlichs, De gesch. v. d. B.’s in het voormalige land van ’s-Hertogenrade (Roermond-Maaseik 1939).

< >