Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boekbinden

betekenis & definitie

is het samenbrengen van losse vellen papier (perkament e.d.) in een boekband met het doel, het aldus ontstane boek een lange levensduur en een mooie vorm te schenken. De kunst van het boekbinden is reeds in oude tijden toegepast en heeft zich door de eeuwen ontwikkeld tot haar huidige volmaaktheid.

Zolang men zijn gedachten nog in tafelen van steen, metaal of was graveerde, kon er van boekbinden geen sprake zijn. Dit veranderde reeds toen men er in Voor-Indië in slaagde, schrifttekens op palmbladeren vast te leggen. Deze bladeren werden op maat gesneden, op elkaar gelegd en het geheel tussen twee plankjes, waardoor een koord werd geregen, stevig saamgebonden. Zulke zgn. palmbladboeken versierde men met edele metalen en gesteenten.Nieuwe verandering trad in toen in de eerste tijden van het Christendom het perkament van grote betekenis bleek voor het vastleggen van schrifttekens, te meer daar het aan twee kanten beschrijfbaar bleek. In den beginne werd (in navolging van het papyrusblad) het perkament opgerold en van een bekleedsel voorzien. Daar oprollen van perkament echter moeilijkheden geeft, ging men de vellen dubbel en later in vieren vouwen; de bladen werden met dun koord aan elkaar verbonden en van een beschermend omslag voorzien. Die bescherming kon uit perkament bestaan, maar vaak ook werden dwars over elkaar geplakte papyrusbladen voor dit doel gebezigd.

Toen de monniken in de kloosters de plaats der klassieke schrijfslaven gingen innemen werden de vellen der boeken op dierenpezen genaaid en ook de band werd niet vergeten: de houten borden, die deze vormden, werden op het formaat van het boek gezaagd en van gaten voorzien waardoor pezen getrokken werden, die men weer met houten pennen vastzette. Het slecht gelooide leer werd om rug en platten getrokken en daarna rondom „ingeslagen”.

Maar de onbetwiste boekvorm dateert pas uit de 5de eeuw: dan is het omslag vervangen door houten planken, die geheel of gedeeltelijk met leder bekleed waren, terwijl men dit leer met blinde lijnen versierde. Soms is goud- of zilverbeslag aangebracht.

De opkomst van het Christendom had een grote invloed op het boek. Er kwam grote vraag naar gewijde geschriften. De boekband leende zich uitermate voor versiering. Vooral de Oosterse boekband heeft grote invloed uitgeoefend op de Westerse boekbindkunst. Door de Arabieren werden oorspronkelijk huiden van het vee geprepareerd en voor schrijfdoeleinden geschikt gemaakt. Eerst toen de Arabische legers Egypte veroverden, maakten zij kennis met de papyrus als schrijfmateriaal.

Bij de uitbreiding van hun macht in Azië en door de handel, die met China werd gedreven, ontdekten zij dat de Chinezen reeds papier, dat buitengewone kwaliteiten bezat, bereidden uit plantenvezels. Met kracht werd de aanmaak van dit schrijfmateriaal toen ter hand genomen en deze industrie verspreidde zich snel over het gehele rijk, tot zelfs in het veroverde Spanje en van hier uit over Europa.

De oudste banden zijn met blinddruk versierd. Hier en daar is de blinddruk met goudverf opgeschilderd, totdat men bladgoud gaat gebruiken en daarmee de grondslag legt voor verdere mogelijkheden. Onder Oosterse invloed was men in het Westen in staat het looien van het leer te verbeteren, waardoor het uiterlijk van het bindwerk verbeterd werd. Het versieren van de boekband gebeurde evenwel nog zeer eenvoudig: het vlak, gevormd door de vier randlijnen, werd geheel gevuld met diagonalen, die ruiten vormden, welke met stempels in blinddruk opgevuld werden. Eerst in de 14de eeuw kwam hierin verandering. Het aanbrengen van beslag op de platten dateert uit de tijd, dat men de boeken liggend bewaarde en in de 15de eeuw ging men er toe over, die beslagbescherming ook op de hoeken aan te brengen, alsmede de knippen, welke het boek sloten.

In het midden van de 15de eeuw heeft de uitvinding van het drukken met losse letters grote gevolgen voor het boekbinden gehad. Het aantal opdrachten werd veel groter en tegelijkertijd groeide het aantal boekbinders, zodat men tot stichting van gilden overging.

In de volgende eeuwen zien wij de betekenis van het boekbinden in alle landen gestadig toenemen, terwijl de verschillende stijlperioden haar invloed op de bandversiering uitoefenden.

Mannen van aanzien gaven in die tijden aan zeer bekwame boekbinders opdrachten, waardoor het deze vaklieden mogelijk was prachtwerken te maken. Als baanbreker voor het kunstzinnige boek moet genoemd worden Aldus Manutius, ca 1490 te Venetië gevestigd. Midden 16de eeuw vinden wij in Italië Majoli en Canevari, terwijl in Frankrijk Grolier de aandacht vraagt voor het fraaie bindwerk. In de 17de eeuw vinden wij in Frankrijk de vermaarde boekbinders Gascon en Badier. In Duitsland mag midden 16de eeuw Jakob Krause als de grootste boekbinder der Renaissance genoemd worden. In Nederland is met Magnus Hendrikszoon (geb. 1610) pas sprake van kunstboekbinden.

In het begin van de 19de eeuw komt ook hier het verval en dit neemt aan het einde van die eeuw grote afmetingen aan. In de 19de eeuw ontstaat, evenals in andere ambachten, het grootbedrijf. De kunstboekbinder (handboekbinder) die individuele opdrachten ontving, wordt aanvankelijk verdrongen door de partijboekbinderij, waar men de gehele oplage van het boek van een zelfde band voorzag.

Daarnaast komt er in Engeland ca 1890 onder invloed van Cobden Sanderson en Douglas Cockerell verbetering in deze toestand en ontstaat er meer belangstelling voor het kunstzinnig gebonden boek. Die opleving zien wij ook in andere landen, zo o.m. in Nederland. Hier te lande staan dan aan de spits: Joh. B. Smits, J. A.

Loeber, F. L. v. d. Bom, J. Mensing en even later F. C. Proost, terwijl de dames E.

Menalda, H. Berkemeijer, G. de Graaff en het echtpaar B. Aalbers hierbij niet vergeten mogen worden.

Met de invoering van de machines voltrekken zich ook in de binderij grote veranderingen en men is thans zover, dat er bijna geen werkzaamheid te noemen is, die niet door de machine gedaan kan worden. Men staat verbaasd over de vele en ingewikkelde machines, waarmede thans de mechanisatie in het boekbindersbedrijf is voltooid.

Het machinale binden heeft in Nederland thans wel zijn hoogtepunt bereikt. Het kan technisch en kunstzinnig heel goed en van een aparte schoonheid zijn. Dat dit thans zo heel anders is, ligt daaraan, dat de binder veel te weinig tijd voor het gereedmaken van het werk gelaten wordt. Bovendien speelt de prijs en het gebrek aan geschikte materialen een grote rol.

De meest voorkomende werkzaamheden bij machinaal binden zijn: het vouwen, oppakken, plakken, naaien, nieten, brocheren, snijden, rondzetten en knepen, inhangen, linnensnijden, bordsnijden, bandenmaken en persvergulden.



Vouwen

Het inleggen der vellen op de vouwmachines geschiedde aanvankelijk met de hand, hetgeen in later tijd verbeterd werd door het half- en vol-automatisch inleggen. Voorts is het aantal vouwmogelijkheden zeer uitgebreid; zo kan bijv. thans op één Cleveland-vouwmachine op liefst 90 verschillende manieren gevouwen worden.

De eerste machines werkten uitsluitend met vouwmessen; ter opvoering van de productie der vouwmachines heeft men tegenwoordig ook de platte vouwtrechters ingevoerd.



Oppakken

Daar het als regel in de practijk niet mogelijk is dadelijk met het binden van een partij te beginnen, vóór alle vellen gevouwen zijn, worden deze opgepakt. Ook dit werk is geheel gemechaniseerd.



Plakken

De plakmachine dient voor het bevestigen van schutbladen, platen, losse vellen, kaarten, enz., aan katerns of dunne boeken. Hiertoe worden de op te plakken bladen aan één der randen van een lijmstrook voorzien. De breedte van deze lijmstrook is verstelbaar. Voor het plakken wordt in Nederland veelal de plakmachine (fabrikaat Brehmer) gebruikt.



Het naaien

De sterkte van een goed gebonden boek hangt o.m. af van de zorg, waarmee het genaaid is. De machines der firma’s Smyth, Brehmer en Martini hebben op dit gebied een wereldreputatie en de bezwaren, die aan het machinaal naaien verbonden waren, zijn daardoor langzamerhand glansrijk overwonnen; het machinale product behoeft in geen enkel geval voor het handwerk meer onder te doen. Een belangrijke stap was hierbij de uitvinding van de automatische garennaaimachine.



Het nieten

Op dit gebied staan tegenwoordig de namen van Christensen en Brehmer goed aangeschreven. Een feit van betekenis was het verschijnen van de vergaar-hechtmachine (fabrikaat Christensen). Later kwam de firma Brehmer eveneens met een dergelijke machine op de markt en met groot succes. Deze machine geeft het antwoord op de vraag naar de meest economische methode voor het vergaren en hechten door de rug van verschillende soorten brochures en tijdschriften, die uit één of meer katerns bestaan.



Brocheren

Lang was men ten opzichte van het brocheren van mening, dat deze werkzaamheid voor menselijke arbeidskracht bewaard moet blijven, omdat de daarbij nodige handelingen door geen enkele machine konden worden verricht. Door de grote oplagen werd men echter in Amerika gedwongen om ook dit vraagstuk onder ogen te zien, en het is inderdaad gelukt machines te bouwen, die voor dit doel buitengewoon geschikt waren. Het bezwaar bleef toen bestaan, dat deze machines voor Nederlandse verhoudingen veel te productief en daardoor te duur werden. Toen zijn verschillende merken als Brehmer, Fomm, Prakma, Ledeuil, Fortuna, Pleger en Sheridan op de markt gekomen, die bedoelen ook voor kleine oplagen geschikt te zijn.

De werkwijze, die in wezen eenvoudig is, komt ongeveer op het volgende neer: In één doorgang wordt de rug der brochure gelijmd, het omslag automatisch ingelegd en gerild. De rug en de beide zijden van het omslag — tot aan de rillijnen — worden gelijmd, voorts wordt het „boekje” automatisch uitgelegd en netjes opgestapeld. Op de machine kunnen zowel brochures als kalenders, tijdschriften en blocs enz. in één arbeidsgang automatisch verwerkt worden.

Het snijden van vellen

Op dit gebied hebben namen als Seybold, Mansfeld, Smyth, Fomm, Johne en Krause betekenis in vakkringen gekregen. De voornaamste bijzonderheden bij de nieuwste modellen zijn wel: een lange snijtafel met millimetermaat, een micrometerschroef, welke dient om de kleinste verschillen aan te duiden, een automatische „dracht” en tevens het automatische voorschuiven van het materiaal.

Het snijden van een boek

In de partij-binderij worden de boeken vóór het rondzetten aan drie kanten gesneden. Hiervoor gebruikt men de laatste jaren de zgn. drie-snijders. Verschillende firma’s bouwen zulke machines, o.a. Johne, Fomm, Krause, Mansfeld en enkele Engelse firma’s. De beste machines zijn voorzien van drie messen, die eerst tegelijk kop en staart en later de voorkant snijden, zonder dat de snijtafel gedraaid behoeft te worden.



Rondzetten en knepen

Het rondzetten van de rug van een boek werd vroeger door de boekbinders als handwerk beoefend. Thans kan ook dit werk vlugger en beter met de machine geschieden. Ook het knepen, dat nog meer zorg vroeg en dat beoogde de boekruggen de mooie ronde vorm te laten behouden, wordt thans op zeer bevredigende wijze gedeeltelijk of geheel machinaal verricht.

Bij de inhangmachine wordt het boek ongeveer in het midden geopend en op één der drie ronddraaiende draagarmen gehangen. Nu draait de laatste arm een derde slag rond, komt in het midden van de machine en gaat mèt het boek omlaag. Het opwaaien der schutbladen wordt op vernuftige wijze door een luchtdruk voorkomen. De aansmeerrollen, die aan de heen- en weergaande stijfselbakken zijn aangebracht, komen nu in werking en smeren de schutbladen aan. Als nu het boek weer naar boven komt, wordt er automatisch een band boven het boek gebracht. Inmiddels komt een apparaat boven de band en trekt hem stijf om de rug van het boek. De borden van de band worden automatisch op het boek geperst.



Bandenmaken


als handwerk was zó ingewikkeld, dat men moeilijk kon geloven, dat een machine dit alles beter en vlugger kan doen. Toch heeft de ervaring geleerd, dat het inderdaad mogelijk is. Niet alleen is de productie veel hoger, maar het product ziet er bovendien veel beter uit. De banden worden door de machine geheel automatisch gemaakt.

De machine werkt als volgt: men legt een stuk linnen met de achterkant naar boven tegen de grijpers van een cilinder. Het linnen wordt van een lijmlaag voorzien. Vervolgens wordt het aangesmeerde linnen automatisch op een, zich in het midden der machine bevindend, platform gebracht. Een zuiginrichting neemt nu de beide borden van de stapels af en legt ze op het aangesmeerde linnen. Inmiddels is de inlegrug naar voren gebracht en op de juiste maat afgesneden. Onderwijl gaat het platform omlaag en wordt tegelijkertijd de band van boven en onder „ingeslagen”, waarna bij de volgende bewerking de zijkanten „ingeslagen” worden. De ingeslagen band loopt nu verder onder een persinrichting, waar hij blijft, totdat de volgende band gemaakt is.



Persvergulden

De losse boekbanden kunnen met reliëf-, blind-, goud-, folie- of verfdruk bedrukt worden. Voor reliëf-, goud- of verfdruk worden speciale stempels gebruikt. Wanneer het plat alleen in blind, goud of verf gedrukt wordt, is er maar één stempel nodig. Bij gebruik van meerdere kleuren moet voor iedere verfsoort een aparte stempel gebruikt worden, behalve bij de zgn. Irisdruk, waarbij de kleuren zodanig gedrukt worden, dat ze in elkaar overlopen.

Onder de fabrieken van machines, die op dit terrein betekenis hebben gekregen, moeten genoemd worden: Krause, Mansfeld, Rockstroh-Schneider en Sheridan.

Handboekbinden

In particuliere binderijen worden als regel oude boeken overgebonden of worden losse afleveringen van tijdschriften in een band bijeengebracht. Omdat ieder boek in formaat en dikte afwijkt, kan dit werk niet machinaal gebeuren. In de particuliere binderij domineert dus het handwerk en daarbij zijn weinig machines nodig. Het repareren van oude boeken vraagt echter wel veel vakkennis.

Bij het handwerk behoeft men evenmin de machine geheel uit te schakelen, omdat wij deze als het verbeterde hand-werktuig hebben leren kennen. De handboekbinder heeft zich meer en meer toegelegd op het schone gebonden boek, al zal voor de versiering vaak de hulp van de kunstenaar worden ingeroepen, echter op voorwaarde dat deze met de techniek bekend is.

Naast de keuze van goed materiaal is een juiste constructie minstens even belangrijk. Bij de Franse methode van het binden kent men geen echte ribben en stelt men zich tevreden met het aanbrengen van schijnribben. Dan worden dwars over de rug reepjes leer geplakt, die met de bekledingsstof overtrokken, als ribben fungeren. Verder is het vaak gewoonte de rug zó dikwijls te overlijmen, dat het boek niet te openen is (en dus ook niet te lezen!). Zou men het boek werkelijk openen dan breekt het op die plaats en is de goede vorm verloren.

Bij het handboekbinden wordt de band bij gedeelten aan het boekblok aangebracht en er innig mee verbonden. Daarbij worden de touwen, waarop het boek genaaid is, doorgetrokken om er de borden van de band aan te kunnen bevestigen.

Behalve in heel-leder kan ook in half-leer worden gebonden. Onder „half ” wordt dan verstaan dat alleen rug en hoeken met leer overtrokken zijn.

Het kaptaal- of besteekband wordt op de snijlijn van kop en rug aangezet. Vaak wordt het boek aan de kop of rondom geverfd of verguld.

Voor het versieren van de boekband wordt het meest de techniek van het handvergulden toegepast.

Bij de Engelse methode bevestigt men het leder direct op de rug, waardoor deze — wanneer hij niet te dik met papier overplakt is — een veel soepeler band geeft. In afwijking van de gewoonte om machinaal-kaptaal band te gebruiken wordt de afsluiting tussen rug en boeksnede met de hand „bestoken”. Men brengt op de snede een riempje aan ter dikte van de overstekende kanten van de borden. Vervolgens neemt men twee naaidraden, die afwisselend om het riempje worden gewoeld en die verschillende malen door het midden van een katern worden gestoken. Hierdoor wordt dit kaptaal niet alleen een sieraad, maar vervult tevens een constructieve functie. Eveneens is typerend voor het Engelse werk, dat de titel op plat en rug letter voor letter wordt gedrukt.

Het kantoorboekbinden wijkt in zóveel onderdelen van het partijboekbinden af, dat er een speciale opleiding voor nodig is, o.a. moet men op de hoogte zijn van liniëren en snee-marmeren.

F. FEY

Lit.: Douglas Cockerell, Bookbinding and the care of Books; J. Pleger, Bookbinding; J. G. Blankenstein, Binderijmachines; F. Keilhack, Der Druckerei-Buchbinder; W. Tick, Kantoorboekbinden; A.

J. Philip, The Business of Bookbinding; K. Westendorp, Die Kunst der alten Buchbinder; G. A. Stephen, Die moderne Grossbuchbinderei; H. T.

Coutts and G. A. Stephen, Manual of library bookbinding; J. L. Monk and W. F.

Lawrence, A Textbook of stationery binding; A. Küppers, Handleiding Boekbinden; L. Peeters, Handboek voor den boekbinder; F. L. v. d. Bom, Bandstempelen met de pers (Amsterdam 1947); A. J.

Hagen, Het handboekbinden (Haarlem 1946); E. Menalda, Zelf boekbinden; H. Friedlaender, Typographisch A.B.C. (Den Haag 1940); Oliver Simon, Introduction to typography (London 1946).

Boekbindersleder

kan zijn: geitenleer, kalfsleer, schapenleer, varkensleer, zeehondenleer en perkament, en wel kalfs-, schapen- of varkensperkament.

Het geitenleer komt onder verschillende namen in de handel. Het bont geverfde, gladde, met sumak gelooide geitenleer heet: echt saffiaanleer (naar de stad Saffi in Noord-Afrika), het zwart geverfde gladde geitenleer noemt men Marokkoleer of maroquin (naar het land Marokko), in willekeurige kleuren geverfd geitenleer noemt men korduaanleer (naar de stad Córdoba). Het geitenleer is bijzonder goed houdbaar. Ook van schapenleer maakt men: onecht saffiaan-, Marokko- en Korduaanleer, maar dit is veel slechter houdbaar dan geiten-, kalfs- en andere leersoorten. Voor de houdbaarheid van het leer zijn vooral de gebruikte looistoffen van belang. Met sumak, run of galappels gelooide huiden geven de best houdbare boekbanden.

IR DR A. KOREVAAR

Lit.: Report of the Committee on leather for Book-binding (London 1905); Vorschriften f. Bibliothekseinbände beschlossen vom Verein deutscher Bibliothekare (Leipzig 1911).

Boekformaten

zijn de meest gebruikte afmetingen voor boekwerk. Naar het aantal malen, dat een vel gevouwen wordt spreekt men van folio (1× vouwen, dus 4 pag.), kwarto (2× vouwen, dus 8 pag.), octavo (3× vouwen, dus 16 pag.), sedecimo (4× vouwen, dus 32 pag.) en duodecimo (12de deel van een vel, 24 pag.). Deze benamingen zijn nog steeds in gebruik. Daar de plano- (vel) formaten onderling verschillen, lopen de gevouwen formaten nogal uiteen. Men spreekt van klein en groot octavo, klein en groot kwarto en folio.

< >