Russisch politicus (Iwanowo-Woznessenk, 6 Apr. 1883), was lid van de bolsjewistische vleugel der Russische sociaaldemocratie sinds zijn ontstaan in 1903. Na de middelbare school in zijn geboorteplaats te hebben afgelopen, begaf hij zich in 1904 naar Moskou, waar hij aan een landbouwkundig instituut studeerde.
Spoedig echter gaf hij al zijn tijd aan revolutionnaire arbeid, die slechts onderbroken werd door zijn herhaalde arrestaties — dertien keer met vier jaar gevangenisstraf in totaal.Bij het uitbreken van de Februari(Maart)-revolutie in 1917 was hij juist op transport naar Siberië gesteld. Vrijgekomen, hervatte hij zijn propaganda in dienst der bolsjewistische beweging met zoveel ijver, dat het zesde congres hem in 1917 in het Centraal Comité verkoos, terwijl hij bovendien als lid van het Petrogradse militair-revolutionnaire comité een actief aandeel aan de voorbereiding der October(November)-revolutie nam. Tijdens de Burgeroorlog was hij in de Oekraïne werkzaam en o.a. behulpzaam bij de opbouw van het Rode Leger. Meer algemene bekendheid verwierf hij echter pas door de onderdrukking van de opstand te Kroonstad (1921), waarvoor hij van de Sovjet-regering de orde van de Rode Vaan kreeg. In 1924 werd hij lid van het Centraal Comité van de Communistische Partij der Sovjet-Unie en kreeg hij zitting in de organisatiecommissie dier partij. In 1929 kreeg hij de bijzondere opdracht het analphabetisme te liquideren en de algemene leerplicht door te voeren, een zware taak, want, ofschoon het percentage volwassenen in de eigenlijke Russische federatie, dat de kunst van het lezen en schrijven machtig is, tussen de jaren 1926 en 1929 reeds geklommen was met 44,75 pct, waren er in het laatstgenoemde jaar nog altijd 24,2 pct van de volwassenen analphabeet.
Toen Boebnow 50 jaar werd, is zijn verdienste op dit gebied gehuldigd door de stichting van een Boebnow-fonds, waaruit premies werden toegekend aan volksonderwijzers, die uitblonken in de opbouw van de polytechnische sovjetschool. Op 13 Oct. 1937 kreeg hij ontslag als Volkscommissaris van Opvoeding wegens „onbevredigend werk”. Sindsdien is hij van het toneel verdwenen.
PROF. DR J. M. ROMEIN