stad in Westfalen, in het kolengebied van de Ruhr, centrum voor het gebied ten O. van Essen, is een belangrijk spoorwegknooppunt op de lijn Essen-Steele-Dortmund, besloeg aanvankelijk 27 km2 en telde in 1900 nog maar 65.000 inw., doch is achtereenvolgens in 1926 vergroot met het gebied van vijf en in 1929 met dat van negen dorpsgemeenten, zodat het stadsgebied toen 121 km2 groot was en (1939) 305.505 inw. telde. Een vijfde deel van het gebied is bebouwd met woonhuizen, fabrieken enz.
De oude stad is geheel tot een zakencentrum geworden. Zij wordt door kolenmijnen, hoogovens, walswerken (voor Wereldoorlog II de grootste van Duitsland) ingesloten. Aan de noordelijke zijde ligt ook het stadspark. Ten Z. van de stad tot aan de Ruhr liggen echter de meeste en grootste bossen en vóór Wereldoorlog II tal van tuinstad-wijken. De bouwwerken in de oude stad (vroeg-Gothische Petrus- en Pauluskerk, Heimatmuseum — eertijds huis Recken, 16de eeuws —, burcht Blankenstein aan de Ruhr, slot Kemnade) zijn in de bombardementen e.a. oorlogshandelingen uit Wereldoorlog II geheel of vrijwel verwoest.In 1929 vond 67,6 pct van de arbeidende bevolking haar bestaan in mijnbouw en nijverheid en 14,1 pct in handel en verkeer. In 1925 waren in totaal 2568 mijn- en industriële bedrijven 63.483 personen (waaronder 54.697 arbeiders) werkzaam en in 3669 handels- en verkeersbedrijven 16.662 personen (waaronder 4086 arbeiders). In 1930 waren er 48 schachten in de steenkolenmijnbouw in bedrijf met 45.000 arbeiders en met een jaarlijkse productie van 15 millioen ton kolen. Naast de ijzer-, staal- en chemische industrie dienen genoemd te worden de tabaksindustrie, bierbrouwerij, behangselpapierindustrie, enz.