is een liturgisch hoofddeksel, bestaande uit twee opstaande, naar elkaar toe gebogen schilden, door een kleurige stof verbonden, al of niet versierd met edelstenen en borduurwerk, gedragen door kardinalen, bisschoppen, abten en protonotarissen. Vóór de 10de eeuw vernemen we daarover niets.
Daarna wordt het de gewoonte, dat hooggeplaatste geestelijken (niet noodzakelijk bisschoppen) door de paus met de zgn. pontificale insigniën vereerd worden, waaronder meestal ook de mijter. Nog in de 13de eeuw was de mijter meer breed dan hoog, in de 17de eeuw zo hoog mogelijk. Terwijl in het Z. deze Barok-vorm overal in zwang blijft, keert men in het N. naar een bescheidener hoogte terug. Ook in het O. is de mijter bekend — misschien vindt hij daar zijn oorsprong — echter met andere vorm. Bij de Armeniërs dragen zelfs de gewone priesters bij liturgische plechtigheden een soort mijter.Men maakt onderscheid in de Latijnse ritus tussen mitra pretiosa, die met edelstenen is versierd, mitra auriphrygata van goudbrokaat, en mitra simplex van wit linnen of witte zijde, die volgens voorschrift bij de onderscheiden diensten gebruikt moeten worden.
Lit.: J. Braun, Die liturg. Gewandung im Occident und Orient (Freiburg i. B. 1907); Ph. Hofmeister, Mitra und Stab d. wirkl. Prälaten ohne bischöfl. Charakter (Stuttgart 1928).