de derde stad van het Verenigd Koninkrijk, de tweede van Engeland, is gelegen in het graafschap Warwick op 52°59' N.Br. en 1°48' W.L.v.Gr. op een hoogte van 137 m aan het riviertje de Rea. De stad verschijnt eerst laat in de geschiedenis.
Oorspronkelijk was het een dorpje in het bos van Arden; op het einde van de 12de eeuw is het een marktplaats en in de volgende eeuwen heeft het eerst leerindustrie, later wolhandel. In de 16de eeuw was er reeds ijzerindustrie (vooral hoefnagels en messen), waarvoor het ijzer echter grotendeels van elders (midden Severngebied, Wales, Zweden) werd aangevoerd. Door de verdwijning van de ijzerindustrie uit Birmingham en de naaste omgeving (groeiend gebrek aan houtskool door rooiing van de bossen), legden de smeden en metaalbewerkers zich vooral toe op de vervaardiging van hoogwaardige, arbeidsintensieve eindproducten; door de nabijheid van de steenkool vestigden zich op het einde van de 18de eeuw een aantal metaalverwerkende industrieën (gieterijen); in 1860 vormt koperindustrie de voornaamste industrietak. Wanneer na 1870 de steenkolen- en ijzerertsvoorraden uitgeput raken, verdwijnt de zware metaalindustrie en wordt de machinefabricage een der belangrijkste takken van nijverheid.In 1939 had Birmingham de volgende industrieën: fietsen, auto’s, motorrijwielen, vliegtuigmotoren, werktuigen, koperwaren, aluminium, goud en zilver, electrische apparaten, koper- en ijzerdraad, spelden, naalden, pennen, bronzen en koperen munten, leerwaren (koffers, sportartikelen), verfstoffen e.a. chemische producten, kunstzijde, knopen, flintglas, bezems, borstels, emaille waren, vuurwapens, ammunitie, rubberbanden en levensmiddelen (w.o. koek, biscuit, cacao en chocolade). De industrie is zeer gedifferentieerd en gespecialiseerd en in een belangrijke mate op buitenlandse afzet ingesteld. De stad telt (1946): 1.048.000 inw. (1700: 15.000 inw., 1801: 73.000, 1850: 225.000, 1881: 400.000) en heeft met de voorsteden Balsall Heath, Harborne, Saltley, Little Bromwich, Aston-Manor, Handsworth e.a. een oppervlakte van 176 km2 en is zeer wijd gebouwd.
Zij heeft wegens haar hoge, rokende schoorstenen, geen aangenaam voorkomen en heeft nog vele nauwe en lelijke straten, evenwel zijn er ook moderne nieuwgebouwde woonwijken met grote, open plekken.
De mooiste gedeelten der stad zijn New-Street, Corporation-Street en Colmore-Row. Edgbaston, in het westeinde van Birmingham, heeft vele villa’s te midden van mooie parken. De stad heeft er een 30-tal, met totaal 120 ha oppervlakte. De arbeidersbevolking woont bijna uitsluitend in eigen, van tuintjes voorziene huisjes in de buitenwijken. In de wijken Deritend en Digbeth bevinden zich nog huizen uit de 16de en 17de eeuw, maar de meeste openbare gebouwen zijn van jongere oorsprong. De voornaamste gebouwen zijn het stadhuis (Town Hall), in de jaren 1832-1850 naar het voorbeeld van de Romeinse tempel van Jupiter Stator gebouwd, met 8 Korinthische zuilen in het front en 13 aan elke zijde.
De grote zaal, met een mooi orgel, is 42,7 m lang. Hier hebben alle 3 jaar de muziekfeesten ten voordele der hospitalen plaats. Verder moeten genoemd worden: het Council House (gebouwd 1874-1881), de Anglicaanse kathedraal (gebouwd 1711-1715), de kathedraal van St Chad (R.K.; gebouwd 1839-1841), met een (prae-Raphaëlietische) schilderijen- en een wapen verzameling, de markthal, de beurs (1928), het gebouw der vrijmetselaars en de Bingley Hall voor tentoonstellingen en vergaderingen, het nieuwe postkantoor, de technische school.
Het Birmingham and Midland Institute is in Italiaanse stijl opgetrokken, met een Korinthische zuilengang; het bevat behalve een openbare bibliotheek, leeszalen en zalen tot het houden van lezingen, een natuur-historisch en een nijverheidsmuseum en een school voor kunst. Verder het Mason College, sinds 1900 een Universiteit met (1930-1931): 1698 studenten en 4 faculteiten. De nieuwe gebouwen van de universiteit staan in Edgbaston; ook zijn er tal van inrichtingen voor handels- en voor technisch onderwijs. De Latijnse school, in 1522 door Eduard VI gesticht, omvat sedert 1878 een aantal onderwijsinstellingen voor jongens en meisjes met te zamen ± 3000 leerlingen. In Selly Oak (bij Edgbaston) de zes verbonden Selly Oak colleges, bestaande uit een 6-tal instituten voor opleiding tot kerkelijk sociaal werk (Quakers). Bournville heeft een modeldorp voor de arbeiders van de Cadbury chocoladefabrieken.
Birmingham, sedert 1889 stad (tot 1838 onder feudaal bestuur, tot 1889 zelfbestuur) wordt bestuurd door een lord mayor, 30 aldermen, een gemeenteraad van 90 leden (councillors) en een recorder; zij is de zetel van een Katholieke bisschop.
Voor het verkeer in de stad en met de voorsteden dienen talrijke omnibuslijnen, trams en spoorwegen. Het Warwick-, Hazeley-, Wolverhampton- en Worcesterkanaal brengen de verbinding met het Engelse kanaalnet tot stand. In het Centraal-station eindigen de lijnen der London-North-Western (naar Londen, 180 km), Stafford-Liverpool, Wolverhampton, Manchester, Schotland, Wales, enz. en der Midland-Railway (naar Londen), Derby-Sheffield en Gloucester-Bristolspoorwegen. Het Snow-Hillstation der Great-Western dient voor de treinen naar Londen, Liverpool en Worcester-Malvern-Cardiff. In Birmingham staat ook het radiozendstation voor het Middenengelse industriegebied (Midlands).
Geschiedenis
Birmingham heeft sinds 1166 marktrecht en is al in de 13de eeuw een belangrijke plaats in Warwickshire. In de 17de eeuw behoorde de stad niet tot de „corporate-towns”, zodat de bepalingen tegen de dissenters er niet golden en zij werd dan ook voor velen een toevluchtsoord. Haar grote bloei dateert echter pas van na 1800, toen zij het middelpunt werd van de nieuwe fabrieksindustrie en in weinige jaren tot een der grootste steden van Engeland uitgroeide. De arbeiderstoestanden waren er zeer slecht en de stad was dan ook in 1839 het middelpunt van ernstige arbeidersoproeren (zie Chartisme). In de jaren na 1875 werden de woningtoestanden er veel verbeterd, o.a. dank zij Joe Chamberlain, die er van 1873-1876 burgemeester was. In 1904 werd de stad zetel van een bisschop der Anglicaanse Kerk.
Lit.: Bunce, Vince and Jones, History of the Corporation of B., 5 dln (1878-1940); G. C. Allen, Industrial development of B. and the Black Country, 1860-1927 (1929).