Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bimetallisme

betekenis & definitie

is een benaming, waarmee men het geldstelsel aanduidt, dat zowel gouden als zilveren volwaardige munten kent (die dus vrij aanmuntbaar en tot ieder bedrag wettig betaalmiddel zijn). Het vormt een variant van het metallisme en is ook bekend onder de naam dubbele standaard. De theoretische rechtvaardiging van het gebruik van twee muntmetalen in plaats van een, is gelegen in de overweging dat dit stelsel beter dan een (monometallistische) gouden of zilveren standaard vrijwaart tegen de nadelen, die voortspruiten uit een eventueel onvoldoende productie van een der beide metalen, welke een tekort aan metalen geld en daardoor een algemene prijsdaling zou kunnen veroorzaken.

De geschiedenis van het geldwezen heeft twee soorten bimetallisme opgeleverd. Engeland bezat bijv. in de 18de eeuw een volwaardige zilveren munt (het pond sterling) en een dito gouden (de guinea). Tussen deze beide bestond geen vaste omrekeningsverhouding. Het gevolg was dat de waarde van de guinea (uitgedrukt in shillings en pence) schommelde, al naar gelang van fluctuaties in de waardeverhouding tussen de beide standaardmetalen. Op deze wijze echter ontstond geen homogeen geldstelsel; de omwisseling van munten van het ene in die van het andere metaal was slechts mogelijk aan de hand van een koerslijst. In dit geval spreekt men van de parallelle standaard.

De meer gebruikelijke variant van de dubbele standaard is die, waarbij de waardeverhouding tussen de gouden en zilveren munten krachtens de wet is gefixeerd. Dit stelsel is gedurende een groot gedeelte van de 19de eeuw in de meeste Europese landen (ook in Nederland van 1816 tot 1847, toen het werd vervangen door de zilveren standaard), uitgezonderd Engeland, alsmede in de V.S. in zwang geweest. Het geeft in de practijk, blijkens de daarmede opgedane ervaringen, tot grote moeilijkheden aanleiding.

De wettelijke omwisselingsverhouding (bij gegeven metaalinhoud der munten) werd uiteraard gebaseerd op de bestaande marktverhouding tussen goud en zilver. Zolang deze marktverhouding ongewijzigd bleef, was alles in het reine. Problemen deden zich evenwel voor, zodra de marktverhouding veranderde. Indien het zilver (bijv. als gevolg van een stijgende productie) in waarde daalde ten opzichte van het goud, daalde dus tevens de waarde van het stukje metaal, waaruit een zilveren munt werd geslagen. Niettemin bleef de betaalkracht van de zilveren munt op peil, daar deze betaalkracht in de wet was vastgelegd. Het geval deed zich dus voor dat een standaardmunt, die vrijelijk door een ieder kan worden aangemunt, meer waard werd dan het metaal waaruit zij was geslagen.

De gevolgen hiervan liggen voor de hand. Een stukje zilver werd onder de geschetste omstandigheden door de muntslag in waarde verhoogd; een ieder zou zich dus haasten om zilver te laten aanmunten. De positie van de gouden munten was in dat geval precies tegengesteld. Een stukje goud immers was ten opzichte van het zilver in waarde toegenomen, terwijl de verhouding tussen gouden en zilveren munten niet was gewijzigd. Het werd dus voordelig de gouden munten om te smelten en aldus aan haar monetaire bestemming te onttrekken. Door de waardedaling van het zilver op de metaalmarkt raakten de zilveren munten volgens de door de wet gestelde normen overgewaardeerd, de gouden munten ondergewaardeerd. Overeenkomstig de Wet van Gresham verdween het ondergewaardeerde geld uit de omloop, terwijl uitsluitend het overgewaardeerde van de circulatie deel bleef uitmaken.

Aangezien in de practijk de waardeverhouding tussen de beide metalen zich nu eens wijzigde ten voordele van het goud en dan weer ten voordele van het zilver, bleek het slechts bij uitzondering mogelijk de gouden en zilveren munten gelijktijdig in omloop te houden. In feite aanschouwde men dan ook in een land, dat de dubbele standaard bezat, slechts een afwisseling van situatie, waarin hetzij gouden, hetzij zilveren standaardmunten effectief circuleerden. Om deze reden duidt men de hierbedoelde variant van het bimetallisme dan ook aan als alternerende standaard.

Nadat in de eerste helft van de 19de eeuw in de belangrijkste landen, die de dubbele standaard bezaten, goud en zilver elkander enige malen hadden afgewisseld, begon na 1850 het goud als muntmetaal sterk de overhand te verkrijgen; dit feit hing in belangrijke mate samen met de grote goudontdekkingen in Californië en Australië omstreeks die tijd, die de wettelijke overwaardering van het goud in de hand werkten. In de jaren na 1870 verdween in Europa de dubbele standaard van het toneel, doordat algemeen op de gouden standaard werd overgeschakeld. Tot de eeuwwisseling werd over de wijsheid van deze stap breedvoerig gedebatteerd, aangezien de algemene overgang op goud een zodanig grote vraag naar het gele metaal in het leven riep, dat een relatieve schaarste intrad, waardoor zijn waarde steeg en mitsdien het prijsniveau een algemeen dalende tendentie vertoonde. Na de Zuidafrikaanse goudvondsten in de jaren negentig was de rol van het zilver als subsidiair standaardmetaal echter uitgespeeld. PROF. DR F.

A. G. KEESING

Lit.: S. Korteweg en F. A. G. Keesing, Het moderne geldwezen, Hfdst. I, § 3; P.

Lieftinck, Inleiding tot de geldtheorie, Hfdst. XI, § 1; The Monetary Problem, Gold and Silver, ed. by Ralph Robey.

< >