(1) was een onderafdeling van de daerah Soembawa van de staat Oost-Indonesië, met een bevolking van (1930) 199.661 inw., waarvan 97.954 Inheemsen, 36 Europeanen, 705 Chinezen en 966 andere Vreemde Oosterlingen (meest Arabieren). In de onderafdeling bevonden zich 185.307 Bimanezen, die dus bijna 97 pct van de totale inheemse bevolking uitmaakten.
De ten W. van de Bima-baai wonende Doöe Donggo, die door hun heidense godsdienst, zeden en gewoonten van de Bimanezen afwijken, werden niet afzonderlijk geteld. Onder de vreemdelingen-Inheemsen vormden de Boeginezen, die langs de kust gevestigd waren, de grootste groep (3105 zielen). Daar woont ook in hun paalwoningen een aantal Orang Badjo.Dit gebied, dat het O. van het eiland Soembawa inneemt, bezit een onregelmatige vorm. Zes baaien dringen diep het land in. Deze baaien zetten zich landinwaarts voort, meest in de vorm van brede, vlakke dalen. Daardoor wordt het bergland van Oost-Soembawa opgelost in een stelsel van afzonderlijke bergcomplexen, die van 1000-1700 m hoog zijn. Een uitzondering moet gemaakt worden voor de Tambora, die met een hoogte van ca 2850 m het grootste deel van het schiereiland Sanggar inneemt. In de genoemde brede valleien treft men veel sawah’s en daarnaast tegalans aan.
Hogerop vindt men ladangs. Een gedeelte der bossen is door het ladangbouwsysteem vernield, maar de bosreservering verhindert een verder voortgaan hiermee, voor zover de bosreservegrenzen geëerbiedigd worden (44 pct van de oppervlakte der onderafdeling was voor occupatie gesloten). De verlaten ladangs en andere bouwvelden zijn bedekt geraakt met een vegetatie van alang alang of korte grassen en vormen de weidevelden voor het vee (paarden, buffels en geiten).
De hoofdcultures zijn rijst, uien en katjang hidjau. De laatste twee genoemde gewassen waren steeds uitvoerproducten. Rijst is voedingsgewas evenals maïs, cassave en bataten. Het gemiddelde grondbezit van de Bimanees kan op ± 1 ha gesteld worden en dit bezit is individueel en erfelijk. Deelbouw komt veel voor. De gemiddelde opbrengst der sawah’s bedroeg 46 pikol rijst per ha.
Daar de bevolking in het oostelijk deel van de onderafdeling (het landschap Bima) plaatselijk gebrek aan bouwgrond kreeg, had migratie plaats naar het W. (het landschap Dompoe). Het blijkt dat in de oorlogsjaren de landbouw zich ten koste van de veeteelt heeft uitgebreid, want in 1940 bedroeg de oppervlakte der sawah’s 18.530 ha, in 1946 ruim 23.646 ha (waarvan 9524 ha bevloeibaar was). De weidevelden verminderden daardoor naar verhouding. Dientengevolge, maar ook door miltvuurepidemieën, droogteperioden (laatstelijk in 1944 en 1945) en de enorme slacht in de bezettingsjaren nam de veestapel af. Zo bedroeg de sterkte van de buffelstapel in 1940 64.924 en in 1946 58.261 dieren.
In 1946 was weer een begin van uitvoer waar te nemen. Copra en katjang hidjau werden geëxporteerd. Arabieren hebben de veehandel in handen.
Lit.: Nota van den inspecteur 1ste klas der A.V.B. P. H. von Barnau Sytthoff, over een reis naar Soembawa, in verband met de opdracht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van opening van een plaatselijk kantoor der Algemene Volkscredietbank (Volkscredietwezen Dec. 1937); G. Kuperus, Ontwikkeling en vormenrijkdom van het cultuurlandschap in de onderafdeling Bima (Tijdschr. K.N.A.G. 1938).
(2) is een zelfbesturend landschap van de daerah Soembawa van de staat Oost-Indonesië. Het neemt het oostelijk deel van dit eiland in en wordt bestuurd door een sultan, bijgestaan door een Hadat of Rijksraad. Het land is verdeeld in 10 districten die ieder onder een djeneli (adat- en bestuurshoofd) staan. De djeneli’s worden in hun werkzaamheden gesteund door de kamponghoofden. Dezen heten, als het belangrijke kampongs betreft, galarang, een titel die wij ook in Zuid-Celebes (Gowa) aantreffen. Op invloed van dat oude rijkje wijst ook het feit, dat de sultan enige zgn. rijkssieraden of ornamenten bezit, welke voorwerpen in de ogen der bevolking een bijzondere magische betekenis bezitten.
Bima is dus een ornamentschap evenals het sultanaat Soembawa (dat de westhelft van het eiland beslaat). Naast de genoemde bestuurshoofden treft men nog waterschaps- of „So”-besturen aan. Een So omvat een complex sawah’s, dat door eenzelfde leiding wordt bevloeid. Het landschap Bima telde in 1930: 175.955 zielen, vnl. Bimanezen, die de Mohammedaanse godsdienst beleden. In de 14de eeuw was Bima —- met de rest van het eiland Soembawa — onderworpen aan het Rijk van Madjapahit.
In 1624 werd Bima door de Nederlanders bezet, omdat het Gowa geholpen had tegen de Oost-Indische Compagnie en in 1667 werd het door Speelman gedwongen de souvereiniteit der Compagnie te erkennen. In 1857 werd door de Nederlandse regering een contract met Bima gesloten, hernieuwd in 1886, waarbij het oppergezag van Nederland erkend en de troonsopvolging geregeld werd (zie Soembawa).
(3) is een havenplaats aan een prachtige baai aan de noordkust van het eiland Soembawa die gedurende de oorlog totaal werd verwoest. Nu de mijnen zijn opgeruimd wordt de haven weer aangedaan door schepen van de Kon. Paketvaart Maatschappij. Boeginese en Madoerese prauwen namen voor Wereldoorlog II wel de helft van de export voor haar rekening. Vooral vee, katjang hidjau en copra worden uitgevoerd. De sultan woont te Raba, ca 6 km van de haven en hier zijn ook enige bestuurs- en andere ambtenaren gevestigd.
DR G. KUPERUS