Zuidnederlands schrijver (Lier 1627 - tussen 1711 en 1716), zoon van de schilder Adriaan de Bie, vestigde zich kort na 1650 als notaris in zijn geboortestad, alwaar hij sindsdien belangrijke ambten bekleedde. Hij was een veelschrijver die in zijn uitermate verscheiden werk blijk geeft van een ruime ontwikkeling en een groot aanpassingsvermogen, maar eveneens van weinig fijne smaak en van gering compositorisch talent.
In 1650 debuteerde hij met een onbelangrijk liederboekje; hij beoefende alle letterkundige genres van zijn tijd, maar bracht het nauwelijks tot werk van enige betekenis. Men heeft van hem lyrische en didactische gedichten, geschriften over geschiedenis en kunsthistorie, zedekundige bespiegelingen in vers en proza in Poirters’ trant, maar zonder Poirters’ geest, en een groot aantal toneelstukken; stukken naar Spaanse manier, vrij bewerkt naar Galderón en Lope de Vega, geestelijke stukken als bijbel-, kerst-, passie- en heiligenspelen, hoogdravende gruweldrama’s a la Jan Vos, talrijke kluchten en „klucht-wyse comedies”, waarin enige inwerking van het Franse blijspel waarneembaar is. Niet zonder verdienste zijn: het bijbelspel Den Verloren Sone Osias (1689), waarin nawerking van het schooldrama met paedagogische strekking te bespeuren is, en twee kluchten, die van Hans Holblock (± 1688) en van Lauw Scheurbier en Stout Harnas sijn wijf (1689). Bijna al zijn stukken liet De Bie opvoeren door de Lierse rederijkerskamer „Den Groeyenden Boom”, waarvan hij een ijverig lid was; als kenspreuk voerde hij de leus: „Waerheyt baert nijdt”. Bekend is hij insgelijks door Het Gulden Cabinet van de Edel Vrij Schilder Const (1661-1662), een kunsthistorisch werk in dicht en ondicht, waarvoor hij schatplichtig is aan Van Mander’s Schilderboeck. Het bevat levensbeschrijvingen van de befaamdste beeldende kunstenaars, in de eerste plaats Nederlandse, van wie velen nog in leven waren.PROF. DR E. ROMBAUTS
Lit.: J. Fr. Willems, in Belg. Museum IV (1840), 268-297; L. van Boeckel, C. de B., zijn Leven en zijne Werken (1910); Irma de Jans, Iets over C. de B. als navolger en plagiaris in V.M.A. (1929), 139-170; Theo de Ronde, Het Tooneelleven in Vlaanderen door de eeuwen heen (1930), 116-118, 124; W. J. C.
Buitendijk, Het Calvinisme in de Spiegel van de Zuidned. Lit. der Contra-Ref. (1942), 320-335. Voll. bibliografie in de „Bibliotheca Belgica”, 1ste Serie, II (1880-1890), B 188-237.