(Ned. B.W., art. 1731-1766) is een overeenkomst, waarbij een roerend goed aan iemand wordt ter hand gesteld om het te bewaren, onder verplichting het in natura terug te geven.
De wet veronderstelt steeds, dat de bewaring om niet geschiedt; loon kan door de bewaarnemer alleen worden gevorderd, indien het bedongen is of wanneer deze bedoeling uit de omstandigheden voortvloeit, bijv. als de bewaarnemer van het bewaren van goederen zijn gewone beroep maakt.De bewaarnemer moet voor de zaak dezelfde Zorg dragen als voor zijn eigen zaken. De bewaarnemer is nimmer aansprakelijk voor onvermijdelijke toevallen, tenzij hij in de teruggave van het goed nalatig mocht zijn, en zelfs dan niet, indien het goed bij de bewaargever insgelijks zou zijn tenietgegaan. Evenmin is de bewaarnemer aansprakelijk voor verminderingen, die het goed buiten zijn schuld mocht ondergaan. Hotelhouders zijn als bewaarnemers aansprakelijk voor diefstal en beschadiging van de goederen van hun logeergasten; voor caféhouders en restauratiehouders geldt ditzelfde niet.
De bewaarnemer mag de zaak niet gebruiken dan met uitdrukkelijke of veronderstelde toestemming van de bewaargever. De bewaarnemer is verplicht op de eerste aanvrage dezelfde zaak terug te geven, die hij heeft ontvangen.
Bij bewaargeving van geld en andere vervangbare zaken moet men onderscheiden of deze zijn in bewaring gegeven in een trommel, kist of andere gesloten verpakking (gesloten bewaargeving), dan moet de bewaarnemer hetzelfde pak teruggeven, zonder de inhoud te mogen vervangen. Zijn geldstukken of effecten in bewaring gegeven met de kennelijke bedoeling, dat dezelfde exemplaren moeten worden teruggegeven, dan zal de bewaarnemer ook verplicht zijn tot teruggave van individueel dezelfde stukken als welke hij in bewaring nam. Worden daarentegen gelden of effecten in bewaring gegeven met de bedoeling, dat de bewaarder niet dezelfde stukken behoeft terug te geven, maar volstaan kan met de teruggave van zaken van dezelfde soort, dan is er geen echte, maar oneigenlijke bewaargeving. Zo is het bijv. met gelden, die bij een bank in deposito worden gegeven.
In de practijk geeft de bewaarnemer dikwijls een reçu af (garderobe, stalling), wat voor beide partijen voordeel biedt. De bewaarnemer kan de zaak teruggeven aan de toonder van het reçu, mits hij geen reden heeft om te twijfelen of deze is de werkelijk rechthebbende op de zaak; anderzijds kan de ontvanger van het reçu zich op eenvoudige wijze legitimeren als de rechthebbende op afgifte van de zaak. De bewaargever is verplicht aan de bewaarnemer te vergoeden alle onkosten, die deze mocht hebben gemaakt tot behoud van het in bewaring gegeven goed, alsmede te vergoeden alle schaden, welke hem door de bewaarneming mochten zijn toegebracht. Totdat hem dit bedrag is voldaan mag de bewaarnemer het goed onder zich houden (recht van retentie). Geen bewaargeving is de zgn. loketovereenkomst. Zij is een huurovereenkomst (huur van een safe- of bewaarkluis-loket). Een bijzondere vorm van bewaargeving is de sequestratie.
PROF. MR H. R. HOETINK
Lit.: S. van Brakel, Leerb. v. h. Ned. Verbintenissenrecht, 2de dr. (1939); L. G. Hofmann, Ned. Verbintenissenrecht, 2de dr. (1942); P.
W. Kamphuisen, Bijzondere Overeenkomsten (1948).
Het Belgisch B.W. definieert de bewaargeving als een handeling, waardoor men de zaak van een ander ontvangt onder de verplichting ze te bewaren en in natura terug te geven (art. 1915). Er zijn drie soorten bewaargeving:
1. de eigenlijke bewaargeving;
2. de onderhandstelling of het sequester;
3. de onregelmatige bewaargeving waarvan het bestaan, spijts het stilzwijgen van het B.W. dienaangaande, nog doorgaans wordt aangenomen.
In de artt. 1917-1920 somt het B.W. de kenmerken op van de eigenlijke bewaargeving. Het is een uiteraard kosteloos en zakelijk contract dat slechts roerende zaken tot voorwerp kan hebben. Ze geschiedt vrijwillig of uit noodzaak.
a. De vrijwillige bewaargeving grijpt plaats ten gevolge van de vrije en spontane overeenstemming der beide partijen, bewaargever en bewaarnemer, en alleen tussen personen die bekwaam zijn om contracten aan te gaan.
Mocht de waarde van de in bewaring gegeven zaak de 1500 fr. te boven gaan, dan is het schriftelijk bewijs van het contract geboden (art. 1923); dit art. is alleen een uitdrukkelijke toepassing van art. 1341 B.W. nopens het schriftelijk bewijs van uit overeenkomsten ontstane verbintenissen, en het getuigenbewijs zal derhalve wel toelaatbaar zijn in de gevallen waarin volgens gemeen recht van de strengheid van art. 1341 B.W. kan worden afgeweken (zie bewijs, schriftelijk bewijs). Is er geen schriftelijk bewijs, dan kan het bestaan van het contract ook blijken uit een gerechtelijke bekentenis (art. 1924). De bewaarnemer moet aan de bewaring van de hem toevertrouwde zaak dezelfde zorg besteden die hij aan de bewaring van zijn eigen zaken besteedt, en is dus verantwoordelijk tot zijn lichte schuld in concreto. Doch die verantwoordelijkheid is in sommige gevallen veel strenger.
Deze verplichting om de ontvangen zaak in individuo terug te bezorgen bestaat niet in de onregelmatige bewaargeving, d.i. de geld-deposito’s in de banken, waarbij de bank het recht heeft om het geld dat aldus neergelegd is te gebruiken onder voorwaarde van een gelijke som met een zekere interest te geven.
Omgekeerd moet de bewaargever:
1. alle kosten uitkeren die de bewaarnemer voor het behoud van de zaak heeft gemaakt;
2. hem schadeloos stellen wegens alle verliezen die de bewaargeving hem mocht hebben veroorzaakt;
3. hem het loon uitbetalen dat eventueel en uitzonderlijk kon zijn bedongen.
b. De bewaargeving uit noodzaak is die waartoe iemand gedwongen Werd door enig voorval, zoals brand, instorting, schipbreuk, of een andere onvoorziene gebeurtenis (art. 1941). Er is hier geen vrije keus van bewaarnemer, en meestal voor de bewaargever geen tijd om een geschrift te vragen. Het art. 1950 B.W. bepaalt dan ook dat in dergelijk geval van bewaargeving uit noodzaak het getuigenbewijs kan worden toegelaten, zelfs wanneer de waarde van de toevertrouwde zaak de 1500 fr. te boven gaat. Onder deze categorie van bewaargeving rangschikt de wetgever de bewaargeving aan herbergiers en hotelhouders. De reizigers zijn verplicht hun reisgoederen te deponeren bij de herbergiers en hotelhouders bij wie ze hun intrek nemen, en het is dan ook begrijpelijk dat deze verantwoordelijk zijn als bewaarnemers. Die verantwoordelijkheid is er een tot de lichtste schuld in concreto (ze worden immers betaald), voor nalatigheid, beschadigingen of diefstallen door het personeel of door de in het hotel binnenkomende en uitgaande vreemdelingen. Deze verantwoordelijkheid, die zeer zwaar is, werd door de wetgever (wet van 22 Juli 1897) beperkt en thans is de logement- of hotelhouder slechts verantwoordelijk tot 1000 frs wanneer er verlies of beschadiging is van muntspeciën, effecten, waarden van alle aard en kostbare voorwerpen die niet dienen voor het persoonlijk en gewoon gebruik van de reiziger, en die niet in zijn handen in bewaring werden gegeven. Omgekeerd hebben ze ook een voorrecht op deze goederen voor de betaling van de aan de reiziger en diens gevolg verstrekte leveringen (art. 20-6, wet van 16 Dec. 1851). Hun verantwoordelijkheid houdt op bij diefstallen die gewapenderhand of op een andere gewelddadige wijze werden gepleegd.
PROF. DR A. KLUYSKENS