Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Betonmolen

betekenis & definitie

is het toestel tot het bereiden van beton, waarvan het voornaamste onderdeel is de soms van messen of schoepen voorziene trommel, die achtereenvolgens de afzonderlijke of wel de reeds vooraf drooggemengde bestanddelen van het beton ontvangt en mechanisch gedraaid wordt om een volkomen menging van die delen te verkrijgen onder toevoeging op het gewenste tijdstip van de gevorderde hoeveelheid water. De trommel heeft de vorm van een cilinder, kegel, peer, klok of kubus of van twee met het grondvlak tegen elkaar geplaatste afgeknotte kegels.

De trommel draait onafgebroken of wel met tussenpozen ten behoeve van het vullen en ledigen. De aanvoer der grondstoffen gaat, met name bij grote betonwerken geheel automatisch indevooraf bepaalde verhouding, evenals de toevoeging van water. Nadat de trommel een zekere tijd gedraaid of een zeker aantal omwentelingen gemaakt heeft, welke duur of welk aantal op ervaring berust, stort of vloeit het beton in bakken of kipwagens ten vervoer naar de plaats van verwerking of ingeval van gietbeton ook wel in hellende, aan een mast draaibaar opgehangen goten, waarlangs die plaats rechtstreeks wordt bereikt of aan welker einde het beton voor verder vervoer in bakken of kipwagens wordt opgevangen. In dit geval moet de betonmolen hoog ten opzichte van het werk zijn opgesteld en de samenstellende materialen worden zo nodig met liften of andere hijswerktuigen naar de betonmolen gevoerd. In andere gevallen staat deze betrekkelijk laag ten opzichte van het bouwwerk en wordt het beton in vakken in of langs een ijzeren toren of mast omhoog gevoerd en dan in een goot gestort of door middel van een op de toren geplaatste kraan op de plaats van verwerking gebracht. De grootte van de trommel verschilt zeer naar de omvang van het te maken werk. Met één vulling wordt van 0,1-4 m3 beton verkregen.Lit.: J. A. van der Kloes, Onze bouwmaterialen, 3de dr. (Amsterdam 1923-1925); F. Emperger, Handb. f. Eisenbetonbau 3. Tl, 4. Aufl. (Berlin 1927).

< >