(Frans bestiaire) heette in de middeleeuwen een geschrift in proza of poëzie, waarin de lichaamsbouw en de eigenschappen der viervoetige dieren op dikwijls zeer fantastische wijze werden beschreven. De bekendste vervaardigers van zulke werken zijn: Philippe de Thaon, in het begin der 12de eeuw, met veel allegorieën (uitg. door E.
Walberg, Lund 1900), Guillaume le Clerc en Gervaise (uitg. door R. Reinsch, Altfranz. Bibl., XIV, en door Paul Meyer, Romania, I, p. 420 w.) in de 13de eeuw, en Richard de Fournival (14de eeuw), wiens Bestiaire d’amour in 1860 te Parijs werd uitgegeven door C. Hippeau. De voornaamste bron der bestiaria zijn Latijnse bewerkingen van de 2de eeuwse, Alexandrijnse Physiologus; hierin komen reeds fabelachtige dieren als de eenhoorn voor en treft men ook een Christelijk-allegorische interpretatie aan.Dit boek werd in vele talen vertaald, uitgebreid, gewijzigd. Sporen er van ontmoet men o.a. in de werken van Isidorus van Sevilla, Rhabanus Maurus, Eucherius van Lyon, de ,,Clavis” van pseudoMelito, Vincent van Beauvais, Bartholomeus Anglicus, Maerlant, Honorius van Augustodunum enz. In de beeldende kunst schijnt dit boek eerst in de nde eeuw op belangrijke schaal gebruikt te zijn; de vogel Fenix echter is een vroegchristelijk gegeven.
Lit.: Hist. litt. de la France, dl XXXIV. blz. 362-390 (Paul Meyer); Ch. V. Langlois, La Connaissance de la nature et du monde au moyen-âge (Paris 1912); E. Mâle, Art relig. du XHIe siècle, p. 33-46; K. Mackenzie, Unpubl. mss. of Ital. Bestiaries, Publications of the Mod.
Lang. Ass. of Am., dl XX (1905); M. Goldstaubu.R. Wendriner, Ein tosco-venezianischerBestiarius (Halle 1892); M. R. James in „History”, dl 16 (1931); L.
Charbonneau-Lassay, Le Bestiaire du Christ (Paris 1940); J. Strygowsky, Der Bilderkreis d. griech. Physiologus (Berlin 1899); G. C. Druce, Mediaeval Bestiaries and their Influence on Eccles. and Decorat. Art in Joum. of the Brit.
Archaeol. Ass., New Set . 25-26 (1919-1920); M. R. James, A Peterboro’Psalter and Bestiary (Roxbury Club 1926).