zijn atmosferische verschijnselen in bergstreken. Waar in het bergland een voldoende langgestrekt dal gevonden wordt, treedt op rustige zonnige dagen de dalwind op, die in de loop van de dag (veelal van 9 à 10 uur af tot zonsondergang) in de lengte door het dal gaat waaien, van de dalmonding binnenwaarts.
In rustige heldere nachten gaat de bergwind door het dal, in omgekeerde richting. Soms kan men nog een andere wind waarnemen: de hellingwind. Deze is ook het gevolg van verwarming door de zon of nachtelijke afkoeling, maar stroomt recht de berghellingen op (des daags) of af (’s nachts). Hij is echter in Europa dikwijls niet zo goed afzonderlijk (los van de eerder genoemde stroming door de dalen) waar te nemen. Wel in Indië bijv., in het bijzonder aan de daar veelvuldig (op Java vooral) voorkomende, geïsoleerde bergkegels: naarmate de zon de hellingen van een berg verwarmt, ontstaan daarboven cumuluswolken en deze ziet men dan tegen de helling op kruipen; onder de top laten ze echter los en buigen terug naar de vlakte. Dat het verschijnsel van de hellingwind in Indië beter is waar te nemen dan in Europa, vindt, behalve in de verschillende structuur van het bergland, voor een belangrijk deel ook zijn oorzaak in het feit, dat ginds de luchtdrukverschillen veelal zo gering zijn, zodat het stromingssysteem waarmee de hellingwind de berg omringt, niet gestoord wordt door overheersende luchtstromingen, bepaald door algemene luchtdrukverschillen.Men moet zich het proces, waarvan de hellingwind het resultaat is, als volgt indenken: bij een punt A, hoog tegen een zonbeschenen berghelling zal na verloop van tijd de lucht warmer zijn dan in een punt B, dat op hetzelfde niveau, doch boven de vlakte of boven het dal ligt. Warmere lucht op eenzelfde niveau betekent echter: lichtere lucht. Als gevolg hiervan zal tussen de punten A en B een luchtcirculatie ontstaan, waardoor bij B de lucht daalt en bij A de lucht stijgt. De lucht die bij A omhooggaat wordt vervangen door lucht, die van beneden af tegen de berghelling opglijdt: de hellingwind. Des nachts geschiedt het omgekeerde: de bergwind. '
Dit enkelvoudige proces van de hellingwind gaat, zoals reeds gezegd, in het bergland vaak schuil onder het meer samengestelde proces van de bergwind of de dalwind. Bij een gestrekt dal kan men zich voorstellen dat eerst aan weerskanten hellingwindcirculaties ontstaan, om assen evenwijdig aan het dal. Door deze circulatie wordt de betrekkelijk beperkte hoeveelheid lucht, die in het dal aanwezig is, sterker opgewarmd dan de lucht buiten de monding van het dal. Ten gevolge daarvan krijgt men op zonnige dagen (indien het weer voldoende rustig is) een „trek”, waardoor de lucht van buiten dal-inwaarts stroomt: de dalwind.
In tegenstelling tot de overdag verwarmde lucht bevindt zich nu echter de van de hellingen op de bodem aangekomen koude lucht in een zeer stabiel evenwicht, zodat de kans bestaat, dat de koude lucht zich op de bodem verzamelt en zonder bepaalde circulatie geleidelijk een dikkere laag vormt. Hierdoor moet een soort rivier van koudere lucht ontstaan, die naar de dalmond afvloeit (N.B. Bergwind en hellingwind moeten niet verward worden met valwinden. Een valwind* komt van de bergen naar beneden, doch is niet gebonden aan de nacht, als hij waait). DR P. GROEN
Lit.: C. Braak, Periodieke Dag- en Nachtwinden, Tijdschr. Aardr. Gen., 2de Serie 49 (1942) pag. 596; F. H. Schmidt, De Berg- en Dalwind, Hemel en Dampkring 41 (1943), pag. 193; Hann-Süring, Lehrb. d. Meteorologie, 5de dr. (Leipzig 1940), pag. 546 e.v.