(in het Arabisch: Abu’l Hassan al Lawï), Hebreeuws dichter en filosoof (Toledo ca 1083 - Palestina? ca 1145), werd door zijn vader ter voltooiing van zijn opvoeding naar het Arabische deel van Spanje gezonden, het toenmalige cultuurcentrum op het Iberische schiereiland. Naast het Hebreeuws en zijn literatuur maakte hij er zich het Arabisch en Grieks eigen.
Hij studeerde tevens medicijnen en oefende later het beroep van arts uit. Reeds op jeugdige leeftijd wekte hij veel opzien door zijn gedichten, die het leven verheerlijken. Zij hebben tot onderwerp het zuidelijke landschap, de wijn, de liefde en de vriendschap. Met het rijpen van zijn talent worden echter in zijn gedichten de klanken van nationale smart steeds luider. De rol van de zondenbok, die de Joden van zijn land in de strijd tussen Christenen en Arabieren toebedeeld werd, deed in hem gevoelens van weemoed ontkiemen, die tot een onstuimig verlangen uitgroeiden, om naar het land der voorvaderen terug te keren. Deze gevoelens vinden hun sterkste weerklank in de gedichtencyclus aan Tsion gewijd, waarheen hij zich op het eind van zijn leven begaf.
Tijdens deze reis ontstonden ook zijn prachtige „zeeliederen”. Over de verdere lotgevallen van de dichter is niets bekend. Het laatste dat ons van hem bereikte, is zijn gedicht: „Tsion, ge vraagt toch naar het welzijn van uw geboeiden?”, dat vermoedelijk geschreven werd bij het bereiken van het land zijner dromen. In Halevi’s dichtkunst bereikte de middeleeuwse Hebreeuwse literatuur haar hoogtepunt.Niet minder bekendheid dan zijn gedichten verwierf Halevi’s, oorspronkelijk in het Arabisch geschreven, filosofisch werk, in de Hebreeuwse vertaling Sefer ha-Kusari genaamd. Met dit werk, „Het boek ter staving en ter verdediging van het vernederde geloof”, zoals zijn titel in het Arabisch luidt, beoogde de denker Halevi voor het Joodse geloof en zijn drager, het volk Israëls, een lans te breken. Zijn apologie van het Jodendom wijkt echter van die zijner voorgangers af. Hij verwierp het streven naar een synthese tussen de filosofie en het geloof en weigerde de rede als de enige en belangrijkste bron van het menselijk weten te erkennen. Volgens Halevi is niet het abstracte vorsen en denken voor de mens het voornaamste, maar zijn zedelijke vooruitgang. Hij is scherp tegen de Griekse filosofie gekant, die „misleidend is, omdat zij slechts bloemen en geen vruchten voortbrengt”. Door hun vele vertalingen zijn bijna alle werken van Halevi voor de Europese lezer toegankelijk.
L. FUKS
Lit.: L. Zunz, Literaturgeschichte der synagogalen Poesie (Berlin 1865); D. Kaufmann, J. H. (Ges. Schr. II) (Breslau 1877); H.
Brody, Studiën zu den Dichtungen Jehuda ha-Lewis (Berlin 1895) ;I. Husik, A History of Mediaeval Jewish Philosophy (New York 1916); D. Neumark, Essays in Jewish Philosophy (Wien 1929); J. Guttmann, Die Philosophie des Judentums (München 1933); Zinberg, Geschichte foen literatoer bij Jidn. I (Wilno 1933), A. Orinowski, Toldoth ha-sjirah ha-iwrith bi-jemej habenajim.
II (Tel Aviv 1934); J. L. Palache, De Hebreeuwse literatuur (Amsterdam 1935).