vóór 1941 een tijdelijke arm van de Maas in N.O. Noord-Brabant, ter ontlasting van hoge Maasstanden.
Op de linker Maasoever begint bij Grave de grote bandijk; de boven dit punt gelegen polders Escharen-enGassel en Katwijk-en-Groot Linden hebben nl. hun'eigen dijken. Tussen deze polderdijken en de bandijk lag voorheen een vak, dat slechts door een zomerkade was afgesloten, die ten dele door een geringe kruinhoogte en door bijzondere constructie geschikt gemaakt was tot het overlaten van water. Dit 2500 m lange gedeelte is bekend als Beersche Overlaat-, zijn vloer lag 3 m boven middelbare rivierstand. Deze overlaat diende om het benedengedeelte der Maas, dat in zijn kronkelende loop bij voortduring de dijken van het Land van Maas en Waal en de Bommelerwaard bedreigde, te ontlasten. Het Maaswater, dat bij een zekere rivierstand over de Beersche Overlaat NoordBrabant binnenstroomde, werd, naar het in de traverse gelegen dorp Beers, Beersche Maas genoemd. Als men zei: ,,de Beersche Maas werkt met zoveel cm”, werd daarmede bedoeld, dat het water ter hoogte van zoveel cm over de kruin van de overlaat vloeide.
In die streken zelf heette het: ,,de Maas is om”. Het water liep dan naar de kant van ’s-Hertogenbosch af, breidde zich, bij sterke watertoevoer links uit tot de hoge heidegronden en rechts tot de Maasdijk, daarbij echter vele, door eigen kaden beschermde polders vrijlatende. De stroomsnelheid van de Beersche Maas was echter gering, zodat het geruime tijd duurde vóór het water ’s-Hertogenbosch bereikte. Ten N. van die stad loosde het op de Dieze door drie sluizen in de rechter dijk en bij hevige of langdurige werking door de overlaten in die dijk. Bij Crèvecoeur kwam het Beersche Maaswater dan weder op de Maas. Vooral vroeger, toen de Heerenwaardensche overlaten nog werkten en bij hoge Waalstanden ook nog Waalwater op de Maas brachten, kon de Dieze echter zelfs meermalen niet lozen door de hoge standen op de ook hier opgezette Maas.
Toen vloeide het Beersche Maaswater met dat van de Dommel en de Aa ten Z. van ’s-Hertogenbosch om en trachtte over de Bokhovensche overlaat weder op de Maas te komen. Bij enigszins hoge Maasstanden werkte deze echter in ook al weer omgekeerde richting, dus naar binnen, en stroomde de Beersche Maas, nog eens weer door dit water versterkt, westwaarts, in het N. begrensd door de bedijking der landen van Heusden, Vlijmen, Nieuwkuijk en Drunen, naar de Baardwijksche overlaat. Over deze laatste overlaat heen werd het inundatiewater tussen leidijken noordwaarts naar de Langstraat gevoerd en daar opgenomen door het binnengedijkte Oude Maasje, dat het — tot in de herfst van 1894 -— op de Amer bracht. In dat jaar kwamen de eerste van de werken tot stand, welke direct en indirect ten doel hadden de Beersche Maas tot de geschiedenis te doen behoren.De beteugeling der Heerenwaardensche overlaten tussen Waal en Maas heeft in de loop der jaren geleidelijk plaats gehad en ten slotte konden zij geheel gedicht worden, toen na het graven van de Bergsche Maas en de afsluiting van de Maas bij Andel, de Waal voortaan ongehinderd door het Maaswater haar water voorbij Gorcum naar zee kon voeren, zodat die voortaan niet meer zulke hoge rivierstanden bereikte als voorheen. Een en ander heeft ook een gunstige invloed op de hoogste waterstanden op de Maas gehad, zodat de Dieze meer geregeld daarop kon lozen. Hoewel de linker Diezedijk, in verband met de bouw van sluizen ten behoeve van het kanaal ’s-HertogenboschDrongelen, werd opgehoogd, was er bij het dorp Engelen nog steeds gelegenheid, om bij zeer hoge standen het Beersche Maaswater af te voeren langs het bovengenoemde kanaal naar de Verlegde of Bergsche Maas. De overlaten bij Bokhoven en bij Baardwijk zijn sedert gedicht geworden.
Hoezeer men had gehoopt, dat ook de Beersche Maas mede ten gevolge van het graven van de Bergsche Maas tot het verleden zou gaan behoren, het mocht niet zo zijn. Nog steeds deed de slechte toestand van de Maas beneden Grave de rivier overmatig zwellen en dan moest veiligheidshalve van de Beersche Overlaat worden gebruik gemaakt. Van Brabantse zijde en vooral van de boeren kwam daartegen verzet. Daarom werd in 1922 de Overlaat gebracht op een hoogte overeenkomend met een peil van 10,80 -f- N.A.P. te Grave. Niettemin begon de Overlaat op 7 Jan. 1925 toch weer te werken en wel over 1 J m met 15 cm en over 3000 m met 7 cm. In Jan. 1926 kwam het weer tot zulke hoge Maasstanden, dat aan dr W.
C. W. Lely opdracht werd gegeven rapport uit te brengen. Het resultaat is geweest, dat mede met het oog op de scheepvaart de kanalisatie van de Maas krachtig is ter hand genomen, waardoor deze rivier een aanzienlijk grotere hoeveelheid water kan afvoeren. Hierdoor kon nu in 1941 de Beersche Overlaat worden gedicht.