is de naam van een Perzisch geslacht, dat bij de eerste Abbasidische kaliefen in hoog aanzien stond. Waarschijnlijk is Barmak geen persoonsnaam, maar duidde het de waardigheid aan van erfelijk Boeddhistisch hogepriester in de tempel Nawbahar bij Balkh.
Het grondgebied van die tempel behoorde aan de Barmakieden. Nawbahar was oorspronkelijk een Boeddhistisch klooster, dat in het jaar 42 der Hidjra (663-664) verwoest werd.De Barmakiede Ghalid genoot de gunst der kaliefen Aboel Abbas (750-754) en Al Mansoer (754-775). Hij was een van de eerste viziers van het Kaliefenrijk. Later werd hij stadhouder van Mosoel en stierf in 780. Zijn zoon Jahja volgde zijn vader als minister op. Hij liet het kanaal bij Basra graven. Als opvoeder van Haroen al Rasjid kreeg hij grote invloed op dezen heerser, die hem steeds „vader” noemde.
Bij zijn troonsbestijging, in 786, benoemde hij Jahja tot wazir (vizier) met onbeperkte macht. Feitelijk bestuurde Jahja de landen van het kalifaat van 786-803.
De laatste Barmakiede, die grote macht bezat, was Dj afar, een van Jahja’s zonen. In 790 werd hij uit zijn post ontzet en in 803, om even onbekende reden, op last van den kalief gedood. Hij sleepte zijn familie in zijn val mede; Jahja en zijn 3 overige zonen werden gevangen gezet; Jahja overleed in 805, volgens sommigen 70, volgens anderen 74 jaar oud.
Vermoedelijk stond de val der Barmakieden in verband met de tegen hen ingebrachte en niet ongegronde beschuldiging van ongeloof en nationaal-Perzische neigingen.
In de verhalen van de duizend-en-één-nacht wordt Djafar steeds als de trouwe begeleider van Haroen al Rasjid voorgesteld.