is de naam van een inheemse rechtbank in Djokjakarta, belast met de administratieve berechting van agrarische geschillen, welke geen burgerlijke zaken zijn (Ind. Stbl. 8, 1903, en 127, 1917).
Tot 1847 bestond onder gelijke naam ook in Soerakarta zulk een agrarische rechtbank. In beide rijken strekte zich haar jurisdictie uit over de zgn. ommelanden, bekend als nagara agoeng, waar ook de apanages gelegen waren. Zij hadden de belangrijke taak uitspraak te doen in alle grondzaken, ook die waarin de landhuurders en apanagehouders betrokken waren. In 1903 werd de rechtspraak in de Vorstenlanden grotendeels aan de macht der zelfbesturen onttrokken, aangezien daaraan te grote gebreken kleefden. Die rechtspraak werd gouvernementsrechtspraak met uitzondering van een beperkte rechtspraak over de verwanten der zelfbestuurders en over grondgeschillen.In Soerakarta bleef nl. berechting van geschillen over grond door de paprentahan kaboepaten nog wel plaats vinden, hoewel de wettigheid daarvan in verband met de kroonordonnantie van Stbl. 8, 1903, regelende de gouvernementsrechtspraak in de Vorstenlanden, aan gerechte twijfel onderhevig was. Veel te betekenen heeft de rechtspraak van de paprentahan kaboepaten echter niet meer en een middel tot executie der vonnissen bestaat niet.
Voor de berechting van agrarische geschillen in Djokjakarta werd daarentegen bij meergenoemd Stbl. 8, 1903, de Balemangoe uitdrukkelijk gehandhaafd. Bij Stbl. 127, 1917 werd deze inheemse rechtbank echter teruggebracht tot een administratieve instantie van apanage- en agrarische kwesties. Bij Rijksblad 7, 1913 werd voorts door den sultan van Djokjakarta zelf het ressort van de Balemangoe ingeperkt tot de niet gereorganiseerde gebiedsdelen van zijn rijk en aangezien sedertdien het gehele sultanaatsgebied gereorganiseerd is, heeft de Balemangoe uit dien hoofde geen rechtsgebied meer. In feite bestaat de Balemangoe derhalve niet meer als rechtbank, doch zij is nog terug te vinden in de kantoran balê mangoe, een afdeling van het rijksbestuurderskantoor.
Sedert zijn weder stemmen opgegaan de oude inheemse agrarische rechtbanken in de Vorstenlanden, en dus ook de Balemangoe, in ere te herstellen, ten einde er zeker van te zijn, dat de agrarische geschillen aan het plaatselijk adatrecht getoetst zullen worden, hetgeen vooral voor de Vorstenlanden van groot gewicht geacht wordt.
PROF. MR A. NEYTZELL DE WILDE |
Lit.: E. P. Rouffaer, Encycl. van Ned. Indië, ad vocem Vorstenlanden, rechtswezen (Uitg. 1905, blz. 636 en vlg., spec. 650); J. S. Th ie me, Over Rechtsbedeeling in Solo (Ind.
Tij'dschr. van het recht, dl 109, blz. 1 en vlg.); G. van Vollenhoven, Het Adatrecht van Ned. Indië, dl I, blz. 672, 674, 675, 692; dl II, blz. 791; dl III, blz. 497; J. H. A. Logeman in Adatrechtbundel 19, blz. 371, 378; B. ter Haar, in Adatrechtbundel 22, blz. 231-262 en 23, blz. 191 vlg.; A. Mieremet, De Hedendaagsche inheemsche rechtspraak in Ned.
Indië en haar regeling, Hoofdstuk II en III; B. ter Haar, in Ind. Tijdschrift van het recht, dl 112, blz. 201-202; Soepomo, De Kratonrechtspraak in Jocjakarta (Ind. Tijdschrift van het recht, dl 129, blz. 91); J. H. Garpentier Alting, Grondslagen der rechtsbedeeling in Ned. Indië (2de dr.), blz. 307; B. ter Haar, in Stuw, jg. III, 1932.