Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bahama-eilanden

betekenis & definitie

of Lucayische eilanden (z kaart Antillen), vormen een groep eilanden in West-Indië en behoren aan Groot-Brittannië. Zij strekken zich van het schiereiland Florida tot aan Haïti Z.O.-waarts over een lengte van 1400 km uit, tussen 210 en 270 31' N.Br.

Ten W. worden zij door het Nieuwe Bahamakanaal of Straat Florida van het gelijknamige schiereiland en ten Z. door het voor de scheepvaart gevaarlijke Oude Bahamakanaal van Cuba gescheiden. Zij bevatten 29 grote eilanden, waaronder 20 bewoonde, samen met ruim 6g 000 bewoners (voor 85 pet Negers), 661 kleine eilanden, zgn. „Keys” of ,,Cays” en 2387 klippen en riffen, behalve nog een groot aantal verborgen klippen. De gehele oppervlakte is bijna 12 000 km*; die van de eigenlijke Bahamaeilanden (zonder Caïcos- en Turks-eilanden) is 11 405 km*. Dit gehele geologisch-jonge gebied bestaat uit tertiaire kalksteen, mergels en los kalkzand, dat nu eens onder, dan weer als lage eilanden boven de zeespiegel komt. Een aanzienlijke uitgestrektheid — de Bahamabanken — ligt nog 5-10 m beneden de oppervlakte der zee. Over net algemeen zijn de eilanden vlak, de hoogste toppen verheffen er zich van 40-60 m boven de zeespiegel; alleen Little Salvador bereikt een hoogte van 125 m.De Bahama-eilanden worden in een aantal groepen verdeeld. De noordelijkste, de eigenlijke Bahama-eilanden, bevinden zich op de Kleine Bahamabank, die een oppervlakte heeft van meer dan 14 000 km*. Hierop liggen de eilanden GrootBahama en Groot-Abaco (Lucaya). Ten Z. van deze, door het Providencekanaal er van gescheiden, ligt de Groote Bahamabank (96 000 km2) die zich naar de noordkant van Cuba uitstrekt en hiervan gescheiden is door het Oude Bahamakanaal. Op deze bank ligt het grootste der Bahama-eilanden: Andros of St. Andrews (3524 km2).

De oppervlakte der eilanden is gedeeltelijk rotsachtig, gedeeltelijk zandig. Met uitzondering van Groot-Bahama kennen de andere eilanden geen bronnen of stromend water; daarentegen zijn er vele zoute meren, welker wateren met eb en vloed dalen en rijzen. Het klimaat is er aangenaam en zelfs voor Europeanen gezond. De eilanden worden dan ook ’s winters druk door Amerikaanse toeristen bezocht. De winter duurt er van Nov. tot Mrt. De gemiddelde temperatuur in dit jaargetijde bedraagt 18 gr.

C., in de zomer ongeveer 28 gr. C. De voorjaarsregentijd valt er samen met de maand Mei en de najaarsregentijd duurt er van Sept. tot het laatst van Nov. Het zuidelijk gedeelte der groep wordt het gehele jaar door de N.O.-passaat verfrist, terwijl in het noordelijk gedeelte dikwijls koude West- en N.W.-winden waaien. Zeer gevreesd zijn er van einde Aug. tot einde Oct. de hevige cyclonen, die van het Z.O. komen en soms grote verwoestingen aanrichten. Aardbevingen komen voor, doch zijn weinig gevaarlijk.

De flora heeft een tropisch karakter, maar verschilt van die van de Antillen; is meer verwant aan die van de Amerikaanse kust. Mangrove komt veelvuldig voor; slechts enkele eilanden dragen bossen. De Amerikaanse pijnboom met mahonie bedekt het merendeel van de westelijke eilanden. Lignumvitae, ceder- en geelhout komen op alle eilanden voor. De bomen behouden er hun loof en bloeien zelfs tweemaal. Sisal, tabak en wonderbomen worden gekweekt; op kleine schaal ook katoen.

Zoogdieren zijn er zo goed als niet; een opossum soort komt voor op één van de westelijke eilanden. Vogels zijn er vele en in bonte verscheidenheid. De zee is rijk aan schildpadden, vissen, sponsen en weekdieren. De bekendste vindplaats voor sponsen (de „Mud”) ligt aan de westzijde van Andros. Per jaar wordt er op de sponsenmarkt van Nassau voor ongeveer 1 mill. £ verkocht. De bodem levert guano en zout op; het laatste gaat voor 7/10 gedeelte naar de V.S.; verder worden sponsen, vezelstoffen, alsook schildpad, parelmoer uitgevoerd, evenals tomaten.

De in- en uitvoer bedroeg in 1944 resp. £ 1 743 399 en 388 482. Het scheepvaartverkeer in 1944: inkomend 104 760 ton, uitgaand 105 523. Er zijn 10 havens, doch meest slechts voor kleine vaartuigen toegankelijk. De voornaamste haven is Nassau. Veelal wonen de inwoners, van wie */4 tot de Negers behoren, op de kleine eilanden, terwijl zij op de grotere de bouwlanden bewerken. De eigenlijke Bahama-eilanden (zonder de Turks-eilanden en de Caïcoseilanden) vormen een Brits gouvernement met een op Engelse leest geschoeide vertegenwoordiging.

De gouverneur en een wetgevende raad van 9 leden vormen het Hogerhuis en daarnaast vindt men het Lagerhuis, dat 29 leden telt. Tevens is er een uitvoerende raad van 9 leden, die den gouverneur terzijde staat. De Turks- en Caïcoseilanden hebben een afzonderlijke Raad van Bestuur, ondergeschikt aan den gouverneur van Jamaica.

De voornaamste groepen en eilanden zijn: de Turks-eilanden ten N. van Haïti; ten W. van deze Groot- en Klein-Inagua, de Providenciales en de Caïcoseilanden; verder N.W.-waarts Mariguana met de Planaseilanden; dan Aclin, CrookedIslands en Samana; nog verder Long-Island met twee zoute meren, ten N. van dit laatste Key en Klein-Watling, ten Z.W. de Mucaras- en ten N.W. de Exuma-eilanden, ten N. van deze het Watling-eiland (of San Salvador of Guanahani), waar Columbus 12 Oct. 1492 het eerst de grond der Nieuwe Wereld betrad; verder Eleuthera en ten W. van dit laatste New Providence (218,5 km1) met de vesting Nassau, de woonplaats van den gouverneur; dan nog aan de oostelijke zoom der grote Bahamabank het eiland Andros en de meer noordelijk gelegen Berri- en Bemeni-eilanden; eindelijk ver in het N.W., op de Kleine Bahamabank, Groot-Abaco en Groot-Bahama, beide onbewoond.

Nadat Columbus, op Guanahani geland, het de naam van San Salvador had gegeven, zeilde hij naar Long-Island, de Mucarasgroep en Cuba. De Spanjaarden namen toen de gehele groep in bezit en noemden haar Los Cayos (de klippen), vandaar de naam Lucayische eilanden. Wegens belangrijker ontdekkingen lieten zij echter het bezit van de eilanden varen, waarop deze later (1718) bezet werden door de Engelsen, die de gunstige ligging dier groep aan de grote verkeersroute van Europa naar Amerika zeer goed hadden opgemerkt. In de Onafhankelijkheidsoorlog werden de Bahamaeilanden in 1776 door de Amerikanen geplunderd en in 1781 door de Spanjaarden van Cuba uit veroverd, maar bij de vrede van Versailles (1783) aan Engeland teruggegeven. Van 1940-1945 trad de hertog van Windsor (ex-koning Edward VIII) als gouverneur der eilanden op. H.

A. BOMER

Lit.: Shattuck, The Bahama Islands (London 1905); Northrop, A naturalist in the Bahamas (New York igio); A. G. Morzer Bruijns, De Bahamaeilanden (Tijdschr. v. Econ. Geogr. 1913); H. J.

Keuning, De Bahamaeilanden (Tijdschr. v. Econ. Geogr. 1946) West-Indies Yearbook; The Bahamas Handbook 1927.

< >