(± 915-890 v. Chr.), was de derde koning van Israël en een der weinige, die een natuurlijke dood stierven.
Aanvankelijk was hij gelukkig in zijn strijd tegen Juda. Later moest hij wijken voor de troepen van Benhadad, den vorst van Damascus, en aan dezen afstand doen van „Ijjon, Dan, Abel-beth-maacha en geheel Kinneroth met het ganse land van Naftali”, d.w.z. het Israëlietisch gebied ten N. van de vlakte van Jizreël. Aldus kreeg Damascus voor het eerst, door de kortzichtige politiek van Asa, koning van Juda, die Benhadad tegen Israël had opgestookt, vaste voet op Israëls bodem en een beslissende invloed in de verhoudingen van Israël en Juda. Baësa verplaatste de koninklijke residentie naar Tirza. Zijn huis werd na zijn dood door Omri, wellicht een niet-Israëlietische gelukzoeker, vernietigd. Zijn geschiedenis wordt verhaald in i Kon. 15 : 27-16 : 6.