(Arabisch: Ibn Roesjd), de laatste belangrijke vertegenwoordiger van de Arabische Wijsbegeerte (Cordoba 1126 - Marrakesj 10 Dec. 1198), stamde uit een juristenfamilie, studeerde te Cordoba in de rechten en de medicijnen, kwam in 1153, waarschijnlijk door bemiddeling van Ibn Tofail, aan het Hof der Almohaden te Marokko en werd in 1169 Kâdi (Rechter) te Sevilla, 2 jaar later te Cordoba. In 1182 werd hij als opvolger van Ibn Tofail korte tijd lijfarts van kalief Aboe Jakoeb Joessoef, dan opperrechter van Sevilla.
In deze jaren van strijd tussen de Moren en Christenen in Spanje werd hij enige tijd uit Sevilla gebannen (om zijn filosofische ketterijen?), maar ten slotte door den kalief weer naar Marrakesj geroepen. Uit de jaren 1169-1182 dateren zijn voornaamste werken. Behalve enkele juridisch-theologische en medische werken (de laatste van minder belang dan Avicenna’s Kanon) schreef hij, op raad van Ibn Tofail, verschillende commentaren op de werken van Aristoteles, voor zover men die sedert de 8ste eeuw uit het Grieks of Syrisch in het Arabisch had vertaald. Omdat bijv. de Politiek van Aristoteles niet vertaald was, nam hij daarvoor in de plaats de Staatsleer van Plato. Tegen de theologische aanvallen op de filosofie door al-Ghazzali schreef Averroës een heftig verweerschrift.Zijn werk is meer scherpzinnig dan oorspronkelijk. In het Arabische origineel meest verloren, zijn de commentaren, in hoofdzaak door Joodse bemiddeling, in het Hebreeuws of in het Latijn vertaald, bewaard gebleven. Hoewel ze in de 13de eeuw door de bisschoppen van Parijs, Oxford en Canterbury veroordeeld werden, hebben ze tot in de 16de eeuw in Europa veel invloed uitgeoefend.
Averroës nam een andere houding tegenover de traditionele theologie aan dan zijn beroemde voorgangers in de Mohammedaanse wijsbegeerte, doordat hij onderscheid maakte tussen de waarheden, die de openbaring aan de mensen leerde, en die welke de rede of wijsbegeerte openbaart. Hij poneerde de onverenigbaarheid van beide overtuigingen, maar verwerpt daarom nog niet de waarheid der goddelijke openbaring. Daar hij alzo als verkondiger van een dubbele waarheid werd aangezien, beschouwden de theologen, en later ook de Christelijke theologen hem als een ketter. Zijn onderscheiding vergunde hem anderzijds beter de werkelijk Aristotelische elementen in de wijsgerige beschouwingen der Mohammedanen te onderkennen tegenover de Platonische en Neoplatonische toevoegsels, welke tot nu toe vergund hadden een brug te slaan naar de traditionele godsdienstige opvattingen. Hiermede hangt ook samen zijn gewijzigd standpunt ten opzichte van de verhouding van essentie tot existentie; hij verwierp de leer, dat de existentie een accidens van de essentie zou zijn. Hij handhaaft de leer van de eeuwigheid der wereld, maar ziet in de schepping een voortdurend werkzame macht, zonder welke de beweging onmogelijk zou zijn. Terwijl hij de leer van zijn voorgangers omtrent het universele actieve intellect, waarin de individuele intelligenties na de dood opgaan, handhaaft, legt hij daartegenover sterk de nadruk op het bestaan van de individuele menselijke ziel, die na de dood blijft voortbestaan.
PROF. DR J. H. KRAMERS
Lit.: E. Renan, Averroës et l'Averroisme (Paris 31869); L. Gauthier, La théorie d’Ibn Rochd sur les rapports de la religion et de la philosophie (Paris 1909); Baron Carra de Vaux, Encyclopaedia of Religion and Ethics, s.v. Averroës; M. Horten, Die Hauptlehren des A. (1913); S. van den Bergh, Die Epitome der Metaphysik des Averroes, übersetzt (Leiden 1924); E. Gilson, La philosophie au Moyen-Age, 2de ed. (Paris 1944), p. 358 vlg.