Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

AUTOKEPHALE KERKEN

betekenis & definitie

noemt men die Grieks-orthodoxe kerken, die oorspronkelijk onder den oecumenischen patriarch te Constantinopel stonden, maar zich van dit gezag vrijgemaakt hebben onder een eigen hoofd. De term komt van de 6de eeuw af voor ter aanduiding van betrekkelijk zelfstandige bisschoppen of metropolieten.

Het streven naar onafhankelijkheid van den patriarch van Constantinopel dateert van 1453. Naast hem stonden de patriarchen van Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem. Onder politieke invloed scheidden zich gaandeweg de orthodoxen in Rusland onder den patriarch van Moskou 1589 en later anderen af, vooral sedert het einde der Balkanoorlogen met de vrede van Londen 1913. De beweging zette zich na 1918 met nieuwe kracht voort, mede ten gevolge der terugdringing van het Griekse element in het Oosten. Eigenhoofdig zijn thans de nationale orthodoxe kerken van Griekenland, Cyprus, Zuid-Slavië, Bulgarije, Roemenië, Albanië, Polen, de Oekraïne, Letland, Litauen en Finland, hetzij onder een patriarch, exarch, aartsbisschop of metropoliet. Tegenover deze organisatorische zelfstandigheid staat echter eenheid in geloof en liturgie.Lit.: Ekklesia Bd X, Die orthodoxe Kirche auf dem Balkan und in Vorderasien (Leipzig 1939); H. Algermissen, Konfessionskunde (Hannover 1929).

< >