Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

August VERMEYLEN

betekenis & definitie

Vlaams schrijver (Brussel 12 Mei 1872-Ukkel 10 Dec. 1945), promoveerde in de historische wetenschappen aan de universiteit te Brussel (1894) op een dissertatie over Het Twaalfjarig Bestand, studeerde te Berlijn en te Wenen, verkreeg te Brussel de titel van speciaal doctor (1899) op zijn dissertatie Leven en Werken van Jonker Jan Van der Noot (Antwerpen 1899). Hij was van 1901-1923 hoogleraar in de kunstgeschiedenis en de Nederlandse letteren te Brussel.

In 1923 ging hij naar de universiteit te Gent over, waar hij van 1930-1933 de eerste rector van de Vlaamse Rijksuniversiteit was. Sedert 1921 was hij gecoöpteerd socialistisch senator.Hij was een van de stichters en de erkende leider van het tijdschrift Van Nu en Straks, dat in de jaren ’90 de Vlaamse literatuur op een hoger peil bracht. In zijn essays, romans, critieken en kunsthistorische geschriften laat hij zich kennen als een synthetische, ruim ontwikkelde geest en een meester van de kernachtige formulering. Zijn essays zijn richtinggevend geweest voor zijn generatie. In de critiek heeft hij zich echter, na de opstellen uit de Van-Nu-en-Straks-jaren, niet ten volle ontplooid.

Zijn roman De Wandelende Jood (Bussum 1906), stilistisch sterk onder de invloed van Flaubert, geschreven in een sappige en kleurige taal, is het symbolische verhaal van de mens die naar de waarheid zoekt en deze vindt in een rationalisme met idealistische inslag, dat God verloren heeft maar in het aardse leven een goddelijk beginsel vindt en de samenhorigheid met de medemens beklemtoont. Dit boek is de neerslag en de opheldering van jeugdtwijfels. Naar zijn jeugd heeft Vermeylen, kort voor zijn dood, nog eens teruggegrepen in zijn tweede roman, Twee Vrienden (Brussel 1943).

Men zou de betekenis van Vermeylen te kort doen, door hem uitsluitend als letterkundige en kunsthistoricus te beschouwen. Reeds van zijn eerste essays af bleek hij een figuur te zijn, die de perken van de letteren en de kunst overschrijdt. Een grote invloed is van deze sterke persoonlijkheid uitgegaan op het Vlaamse culturele leven, vooral vóór Wereldoorlog I. De toen door hem geformuleerde opvattingen zijn echter blijven doorwerken. Men treft ze vooral aan in de Kritiek der Vlaamsche beweging (1895) en Vlaamsche en Europeesche beweging (1900), in welk laatste opstel hij de bekende leuze lanceerde: „Wij willen Vlamingen zijn, om Europeeërs te worden”.

DR R. F. LISSENS

Bibl. (beh. de genoemde): Essay en critiek: Verzamelde opstellen, 2 dln (Bussum 1904, 1905); Les lettres néerlandaises en Belgique depuis 1830 (ibid. 1906); Quelques aspects de la question des langues en Belgique (Bruxelles 1918); Van Gezelle tot Timmermans (Amsterdam 1923; sedert de 3de dr. onder de titel: De Vlaamse letteren van Gezelle tot Heden, Brussel - Amsterdam 1949); Beschouwingen (Brussel 1942). Kunstgeschiedenis: Geschiedenis der Europeesche plastiek en schilderkunst in middeleeuwen en nieuweren tijd, 3 dln (Amsterdam 1921, 1922, 1925; sedert 1946 onder de titel: Van de catacomben tot El Greco). Verzameld Werk (Brussel 1951 vlg.).

Lit.: E. d’Óliveira, De mannen van ’80 aan ’t woord (Amsterdam z. j.); A. Verwey, Proza II (ibid. 1921); Jos J. Gielen, De Wandelende Jood in volkskunde en letterkunde (ibid. 1931); Gedenkboek A. V. (Brugge 1932); R. F. Lissens, Het Impressionisme in de Vlaamsche letterkunde (Mechelen - Amsterdam 1934); Rob.

Roemans, Analytische bibl. van en over A. V. (Gent 1934; Amsterdam 1953); Jaarboek 1945 Kon. VI. Acad.; C. G. N. de Vooys, in: Jaarboek der Kon.

Ned. Akad. v. Wetensch. (1946-1947), pag. 218-226.

< >