was een in Phrygië vereerd goddelijk wezen, samenhangend met de eredienst van de moeder-godin Kybele. De sage, spelend te Pessinus in Phrygië. brengt hem in verbinding met de man-vrouw Agdistis.
Uit diens testikels zou de amandelboom zijn ontstaan, en door verbinding van een nimf met de vrucht van dezen Attis. Op hem werd Agdistis, volgens anderen Kybele. verliefd. Toen hij wilde huwen, maakte de godin hem krankzinnig, zodat hij zich ontmande en stierf, onder een pijnboom, terwijl viooltjes uit zijn bloed ontsproten. Op bede van Kybele beloofde Zeus, dat zijn lichaam niet zou vergaan. Volgens een ander verhaal had hij Kybele kuisheid toegezegd; toen hij een nimf huwde, en Kybele deze doodde, ontmande hij zich en stierf. Een jaarlijks lentefeest ter ere van zijn dood en het bewaard blijven van zijn lichaam werd in Pessinus gevierd en verbreidde zich met de Kybele-dienst over Klein-Azië, en later, in de laatste eeuw der Republiek (Kybele reeds vroeger) naar Rome.
Een pijnboom met viooltjes omkranst en van de Attis-symbolen (pauk, trommel, fluit, herdersstaf) voorzien, werd daarbij geveld en rondgedragen (vgl. onze Pinkster- en Meibomen), onder geweeklaag, terwijl de priesters (Galli) zich ontmanden of althans door verwonding der armen dit nabootsten. De 4de gewijde dag was een feestdag (25 Mrt), de dag der opstanding, terwijl het feest besloten werd met de reiniging van het beeld der godin. Al is Attis mythologisch beschouwd een zeer gecompliceerde figuur, hij symboliseert toch vooral het ontluiken en vergaan in de plantenwereld (z Adonis).Lit.: Pausanias VII I7,9 vlgg.; H. Hepding, Attis (1903); J. G. Frazer, Adonis, Attis, Osiris; H. Gressmann, Die oriënt. Religionen im hellen.-röm. Zeitalter, blz. 91 vlgg.