Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Ascetische opvoeding

betekenis & definitie

gaat uit van de tegenstrijdige bewegingen, die de mens in zich ervaart: uit de natuur van den mens voortkomende drang naar de harmonische ontwikkeling van de gave persoonlijkheid en tegenstreving, eveneens van de natuur uitgaande, t.o.v. de inspanning en zelfoverwinning, welke voor de ontwikkeling worden vereist. Voor de filosofen der oudheid, die aanvaardden, dat er in den mens iets van het goddelijke besloten lag, tegen het tot gelding komen waarvan hij in zichzelf verzet ervoer, betekende ascetische opvoeding dus: het bevorderen van de ontplooiing van dit goddelijke door òfwel den mens te doordringen van de bijkomstigheid en vergankelijkheid van het louter menselijke (Stoïcijnen) òfwel hem te leren uit dit menselijke zich tot het goddelijke te verheffen langs de weg van moeizame verwerving van deugden en inzicht gevende beschouwing (Platonisten).

Voor de christelijke, met name voor de Rooms-Katholieke ascetische opvoeding is het dubbele uitgangspunt: de bovennatuurlijke verheffing van den mens tot het kindschap Gods enerzijds en anderzijds het bestaan in den mens, naast de natuurlijke ontvankelijkheid voor deze bovennatuurlijke verheffing, van de weerstand tegen het leven volgens deze verheffing (ongeregelde begeerlijkheden als gevolg van de erfzonde). In de eerste eeuwen van het Christendom was de ascetische opvoeding vooral er op gericht de gelijkenis met de volmaaktheden Gods te versterken door het verwerven van deugden. Daartoe gaven ook de niet-christelijke schrijvers (Plato, Seneca en vooral Plotinus) kostbare aanwijzingen. In de middeleeuwen ontving de ascetische opvoeding uit de groeiende verering van de mensheid van Christus een concreter norm: in Christus heeft het goddelijk leven menselijke verschijning gekregen. Navolging van Christus, gelijkvormigwording aan Christus worden steeds meer uitgesproken het streven; de ascetische opvoeding heeft daartoe a. het juiste inzicht bij te brengen in het wezen van deze gelijkvormigheid en in de factoren welke de gelijkvormigwording bevorderen of belemmeren; b. de wil te vormen, zodat die gelijkvormigwording als iets boven alles begerenswaardigs metterdaad wordt nagestreefd.Bij dit alles heeft zij rekening te houden met de psychologische factoren. Primair blijft voor den gelovige de bovennatuurlijke factor: de genade die uitnodigt, stuwt en draagt, die in haar wezen zelf buiten de gewone ervaring ligt maar in haar dringen ervaarbaar is. Vandaar het belang van het ontvangen der sacramenten, het bijwonen der H. Mis, het gebed. Elke ascetische opvoeding heeft zich te wachten een of ander aspect te willen opdringen, maar zal ieder persoon moeten helpen dat aspect te ontdekken en te verwerkelijken, waartoe deze zelf zich (door de genade) gestuwd ervaart (roeping). Als middelen daarbij heeft zij o.a. de retraite, de geestelijke leiding.

Waar tussen zulke individueel verschillende aspecten voldoende onderlinge verwantschap bestond, hebben zich groeperingen gevormd (religieuze orden of andere geestelijke gemeenschappen, ook van mensen in de wereld). Dan is de taak van de ascetische opvoeding uit te maken of iemand in zulke groepering de harmonische ontplooiing vindt van zijn geestelijke persoonlijkheid (novitiaat) en, waar dit het geval blijkt te zijn, hem te onderrichten en te scholen om volgens die geestelijke levenshouding te leven.

J. DROST S.J.

Lit.: J. de Giubert S.J., Theologia Spiritualis Ascetica et Mystica (Roma 1937); Ad. Tanquerey, Précis de Théologie ascétique et mystique (Paris 41924); O. Zimmermann S.J., Lehrbuch der Aszetik (Freiburg in Br. 1929); A. Rodriguez S.J., De oefening der christelijke volmaaktheid, III (Amsterdam 31926); L. Reypens, Beknopte theologie der Christelijke volmaaktheid als Christusbeleving (Maastricht 1939).

< >