heetten vele artikelsgewijze samengevatte krijgsreglementen, in vroeger eeuwen uitgegeven door vorsten en veldheren. Bekend is de Artikelbrief van keizer Maximiliaan I van het jaar 1508 en de Artikelbrief voor de Duitse knechten, derde deel van de krijgsrechten, in 1570 uitgevaardigd door keizer Maximiliaan II, waarop verschillende door lagere autoriteiten uitgegeven artikelbrieven gebaseerd zijn geweest.
De inhoud was oorspronkelijk die van een militair arbeidscontract, en omvatte rechten en plichten van den huursoldaat en van den vorst of veldheer, die hem huurde. Latere artikelbrieven dragen meer het karakter van een strafwet.
Voor Nederland is van zeer veel belang geweest de Articulbrief ofte Ordonnantie op de discipline militaire van 13 Aug. 1590, gewijzigd en aangevuld 9 Mei 1705, welke tot de Franse overheersing hier heeft gegolden en dus als een der voorlopers van het tegenwoordige Wetboek van Militair Strafrecht kan worden beschouwd. Deze artikelbrief moest op de monstering, bij het aannemen van nieuwe soldaten en voorts in de garnizoenen en bij het leger van maand tot maand worden gepubliceerd en voorgelezen. Merkwaardig is, dat ,,het voorlezen van de krijgsartikelen” aan nieuw in dienst getreden militairen in gebruik is gebleven tot aan de invoering van het huidige Wetb. v. Mil. Strafr. op 1 Jan. 1923. Deze krijgsartikelen vormden een extract uit het in 1815 ingevoerde Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande van de Vereenigde Nederlanden (z militair strafrecht).
De artikelbrief vindt men in druk in het Groot Plakkaatboek en o.a. ook in het Corpus Juris Militaris van Dirk van Akersdijk (Utrecht 1663). Gecommentarieerd is hij door Pappus von Tratzberg (1603) en Gerhard Feltman (1676).