Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ARCHIPOETA

betekenis & definitie

schuilnaam van een, vermoedelijk Duits, reizend dichter der 12de-13de eeuw. In die beide eeuwen bestond er een hele Westeuropese literatuur van Latijnse liederen, die door de Vaganten of Goliarden gedicht zijn.

Dit waren rondtrekkende clerici of scholaren, die in menigte van de ene beroemde middeleeuwse universiteit naar de andere trokken en op de weldadigheidszin van geestelijke heren aangewezen waren, voor wie zij op hun beurt hun liederen voordroegen. Meest zijn dit vrolijke drinkliederen (zoals: Gaudeamus igitur); soms zijn het ook vrijmoedige minneliederen of satires op kerk en geestelijkheid. In hun levenslust en levensdurf zijn deze vaganten, die soms eeuwige studenten zullen zijn gebleven, maar soms ook tot hoge kerkelijke waardigheden kwamen, wel voorlopers van de Renaissance genoemd.De geniaalste van deze dichters en zangers nu verschool zich onder de naam Archipoeta (d.i. aartspoëet); zijn naam wordt nergens genoemd. Jakob Grimm heeft het eerst zijn persoonlijkheid gekarakteriseerd in zijn voordracht Gedichte des Mittelalters auf König Friedrich I, den Staufer. De Archipoeta behoorde tot het gevolg van Rainald von Dassel, die sedert 1156 kanselier van Frederik I was en later aartsbisschop van Keulen werd. Zijn bekendste lied is, naast zijn Loflied op Frederik Barbarossa, de Vagantenbiecht: Meum est propositum in taberna mori, een lied, dat nog uit studentenmond kan worden gehoord.

Lit.: Schmeidler, Die Lieder des Archipoeta (1911); Paul von Winterfeld, Deutsche Dichtungen des lateinischen Mittelalters (München 1913; vertaling).

< >