(Latijn= laat ons vrolijk zijn) is het begin van een bekend studentenlied, dat in verband met de vergankelijkheid van het aardse tot een vrolijke levenswijze aanspoort. Enige stukken daaruit vindt men reeds in een handschrift van 1267.
Zijn tegenwoordige vorm kreeg het in 1781 van een student C. W. Kindleben.Lit.: G. Schwetschke, Zur Gesch. d. Gaud. (1878); Carl Enders in: Euphorion, dl 10 (1904).