Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Anton van GIJN

betekenis & definitie

Nederlands financieel deskundige (Dordrecht 17 Sept. 1866 - ’s-Gravenhage 11 Mei 1933), volgde na zijn promotie te Leiden in de rechts- en staatswetenschappen op een proefschrift Over de Grondbelasting (1892) de ambtelijke carrière aan de provinciale griffie van Zuidholland. Van 1911-1916 was hij thesaurier-generaal aan het departement van Financiën, waarna hij van 1916-1917 Treub’s opvolger was als minister aan hetzelfde departement.

Daarna was Van Gijn tot 1920 voorzitter der burgerlijke en militaire pensioenraden en van 1917-1926 president-commismissaris van de Nederlandsche Uitvoer Mij (N.U.M.). Ook was hij van 1917-1925 koninklijk commissaris bij De Nederlandsche Bank.In opdracht van de Volkenbond is hij „Berater” geweest bij de Oostenrijkse Nationale Bank. Van 1922-1929 had Van Gijn zitting in de Tweede Kamer waar hij vooral in financiële aangelegenheden woordvoerder was voor de fractie van de Vrijheidsbond. Te Leiden was hij bijzonder hoogleraar van 1918-1920, in de leer der openbare financiën. Later was hij daar privaatdocent.

Verscheidene artikelen verschenen van zijn hand o.a. in ,,De Economist” van welker redactie hij gedurende vele jaren lid was.

Bibl.: Wat zal de naaste tijd brengen? (1919); Productief en produceeren, een bijdrage tot opheffing van een misverstand (1923); Het hurenprobleem (in „Gemeentebestuur”. 1927); Gewone en Buitengewone uitgaven (in Econ. Stat. Berichten, 1925); Leeningpolitiek (in „Koloniale Studiën, 1Q25, polemiek met dr B. J. F. Steinmetzi; De positie van den Minister van Financiën 1917 en 1927 (in „Economische Opstellen, aangeboden aan G.

A. Verrijn Stuart”, 1931).

< >