is de bestrijding van infecties, in het bijzonder van wondinfecties met middelen, die de ontwikkeling der ziektekiemen tegengaan. Het woord antisepsis werd voor het eerst in 1750 door John Pringle in Engeland genoemd in zijn verhandeling: Experiments upon septic and antiseptic substances, waarbij hij de antiseptische werking van kinabast en andere stoffen onderzocht.
Hierna werden middelen als sublimaat en calomel toegepast, terwijl ook de desinfectie door hitte bekend werd. Needham (1749) was de eerste die een infusievloeistof door koken kiemvrij maakte. Spallanzani (1776) ontdekte, dat vochtige hitte sneller de kiemen doodt dan droge hitte. Robert Koch was de grondlegger van de moderne desinfectieleer: het onschadelijk maken van levende ziekteverwekkers. Von Behring onderscheidt hierbij vijf mogelijkheden:1. Mechanische verwijdering van infectiekiemen uit geïnfecteerde voorwerpen;
2. doden van levende ziekteverwekkers (bactericidie);
3. remmen van de groei hiervan (bacteriostasis);
4. opheffen van de infectieuze eigenschappen, waardoor de pathogene bacteriën geen ziekmakende stofwisselingsproducten meer kunnen leveren;
5. de vernietiging van de door de ziekteverwekkers in het geïnfecteerde organisme gevormde ziekmakende stoffen.
De middelen hiertoe kunnen in twee hoofdgroepen worden ingedeeld: physische en chemische middelen.
Physische middelen zijn:
1. Mechanische reiniging, filtratie, uitdroging en inwerking van licht (zon en hoogtezon);
2. Koude en warmte, droge en vochtige hitte. Koude werkt remmend, niet dodend. Vochtige hitte doodt sneller dan droge (Pasteur 1861). Flamberen van instrumenten wordt nog wel toegepast. Nägeli (1877): kokend water is het enige zekere desinfectiemiddel.
3. waterdamp; in volgorde van werkzaamheid: verzadigde waterdamp, oververhitte stoom, stoom onder hoge druk.
4. Tindallisatie van stoffen, die een temperatuur van 100 gr. C. niet verdragen: 1 week lang dagelijks 4-5 uur verhitten tot 56-58 gr. C. geeft een kiemvrije oplossing;
5. Pasteuriseren.: verhitten van vloeistoffen tot een temperatuur, die geen steriliteit, maar wel de dood van pathogene kiemen veroorzaakt, 70-75 gr. C.
Chemische middelen: antiseptica, te verdelen in:
a. Anorganische middelen:
1. Zouten van metalen: sublimaat, zilvernitraat (lapis infernalis), ferrichloride, zinkchloride, aluminiumacetaat (Burow-water), loodacetaat (met alkohol als Goulardwater);
2. Alcaliën: zeep, soda, zeepspiritus;
3. Keukenzout;
4. Zuren: boorzuur;
5. Halogenen: chloor, broom, jodium;
6. Oxyderende middelen, kalium permanganaat, waterstofperoxyde.
b. Organische middelen:
1. aromatische: benzol, carbol (Lister), kresol, lysol, salicylzuur, perubalsem;
2. aliphatische: alkoholen, aether, aceton, formaline. Jodoform (von Mosetig 1880) en zijn vervangingsmiddelen dermatol en vioform.
3. moderne chemotherapie: sulfonamides (prontosil e.a.);
4. Antibiotica: Penicilline.
Lister paste in 1865 in Glasgow de antisepsis toe in de chirurgie en bereikte goede resultaten (On the antiseptic principle in the practice of surgery, 1867). Zijn carboloplossing tegen contactinfectie en carbolspray tegen luchtinfectie beschadigden echter de weefsels van het lichaam, zodat de antisepsis later door de asepsis werd vervangen.
J. H. J. VAN DER VUURST DE VRIES.