Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Anthropogenese

betekenis & definitie

(Gr. anthropos, mens en genesis, ontstaan, wording) is de naam voor het onderzoek naar de ontwikkeling van den mens tot zijn specifieke vorm en kwaliteiten uit dierlijke voorouders. Zij gaat dus uit van de afstammingsleer en houdt zich voornamelijk bezig met drie vragen: de lichamelijke ontwikkeling van den mens, de geestelijke ontwikkeling en de wisselwerking tussen beide.

Met het vraagstuk van de lichamelijke ontwikkeling heeft zich vooral de Amsterdamse anatoom prof. dr Lodewijk Bolk (1866-1930) bezig gehouden; de geoloog-anthropoloog prof. Eugène Dubois (1858-1941) hield zich vooral bezig met het onderzoek naar de phylogenetische groei van de hersenen. Bolk meent, dat een onderzoek naar de wording van den mens zich niet tot de morphologie mag bepalen en dat de physiologie niet mag worden verwaarloosd. Naar zijn mening is de onmiddellijk werkende oorzaak der menswording een geleidelijk tot stand gekomen verandering in de stofwisseling van het organisme, waardoor alle levensprocessen werden vertraagd (z retardatie-theorie). Bij de vertraging der vormwording werden bepaalde eigenschappen dermate in hun ontwikkeling geremd, dat zij in een foetaal stadium bleven. Bij vergelijking van mens- en apenfoetus met de volwassen vormen was het Bolk nl. gebleken, dat mens en aap in hun foetale stadium meer op elkaar gelijken dan in het volwassen stadium.

Bovendien stelde hij vast, dat de verschillen, die tussen volwassen mens en aap gaan ontstaan, niet te danken waren aan een verder voortgeschreden ontwikkeling van de menselijke vorm, maar van de vorm van de aap. De ontwikkeling van de menselijke vorm bleek dus conservatief, die van de aap propulsief. Bolk onderzocht een groot aantal specifiek menselijke kenmerken, zoals het ontbreken van het haarkleed, de geringe ontwikkeling van het pigment in huid, haren en iris, het ontbreken van een snuit, het hoge hersengewicht, de steile welving van het voorhoofd enz.

In al deze opzichten bleek de mens meer op de eigen foetus te gelijken, dan de aap op de apenfoetus. Bolk schreef deze foetalisatie toe aan een verlangzaming van de ontwikkeling (retardatie), die duidelijk blijkt uit het open blijven van de schedelnaden (soms gedurende het gehele leven), uit de langgerekte periode van het tandenwisselen, uit de langdurige jeugd en de even langdurige ouderdom. Terwijl bij dieren jeugd en ouderdom, d.z. de perioden vóór en na het voortplantingstijdperk van het leven, zeer kort zijn, is dit bij den mens juist andersom. Bolk schreef de retardatie toe aan veranderingen in de werking van de endocriene klieren, waarbij hun remmende werking op de ontwikkeling versterkt zou zijn.

Dubois heeft zich vooral beziggehouden met de uitzonderlijke grootte van het menselijke hersengewicht. Door hersengewichten van verschillende zoogdieren te betrekken op het lichaamsgewicht of op een andere lichaamsmaat, kreeg hij vergelijkbare cijfers, waarbij bleek, dat de verschillende zoogdieren, wat hun relatief hersengewicht betreft, een doorlopende reeks vormen met nagenoeg dusdanige intervallen, dat van een meetkundige reeks gesproken zou kunnen worden. Stellen wij de spitsmuis op 1, dan heeft de rat een relatief hersengewicht van 2, konijn 4, paard 8, mensaap 16, pithecanthropus 32 en homo recens 64. Deze getallen geven verhoudingsgewijs de hersenontwikkeling en tot op zekere hoogte ook de functionele mogelijkheden aan. Men spreekt dan ook van cephalisatie-coëfficiënten.

De anthropogenese heeft zich ook beziggehouden met theorieën over het psychische aspect en getracht de typisch menselijke eigenschappen: abstract denken, gebruik van spraak en vervaardigen en gebruiken van werktuigen, te verklaren, waarbij zij uitgaat van biologische toestanden en een wezen veronderstelt, dat als de hogere apen in gemeenschap in de bossen leefde en o.a. door zijn hoge hersengewicht en de sterk uiteenlopende ontwikkeling van voorste en achterste ledematen, bijzondere mogelijkheden in zich droeg. De nood heeft den mens gedrongen stap voor stap van deze mogelijkheden gebruik te maken. Het is mogelijk, dat door klimaatsveranderingen (droger en kouder worden) het landschap werd ontbost. Dit zou den mens gedwongen hebben (rechtop) te gaan lopen, het vuur te gebruiken en zich door kleding en windschermen te beschutten. Deze theorie verklaart hiermee de mythen van het verloren paradijs, de ontdekking van het naakt zijn en het stelen van het hemelvuur. De hoge ontwikkeling van zijn zenuwstelsel stelde den mens niet alleen in staat tot handelingen die zijn toestand verbeterden, maar maakte hem ook gevoeliger voor de nood waarin hij verkeerde. Zo werd volgens deze zienswijze de mens steeds verder voortgedreven op de weg van ontdekkingen en uitvindingen. (Uitvoerig overzicht van de theorieën over de afstamming van den mens z mens).

DR A. DE FROE

Lit.: H. J. T. Bijlmer, De Evolutie van den mensch (Den Haag 1946); J. P. Kleiweg de Zwaan, Doelstelling en ontwikkeling der Anthropologie (Den Haag 1943); Ant.

Pannekoek, Anthropogenese (1945); L. Bolk, Hersenen en Cultuur (Amsterdam 1918); Idem, Das Problem der Menschwerdung (Jena 1926); Idem, De biologische grondslag der menschwording, Ned. Tijdschrift v. Geneesk. (1927) pag. 2218; S. T. Bok, Cephalisatie en Menschwording, Mensch en Maatschappij (1942); R.

Brummelkamp, Progressieve toename van encephalon en anthropogenese, Mensch en Maatschappij (1942); E. Dubois, De betrekkingen tusschen hersenmassa en hersengrootte bij de gewervelde dieren (1913).

< >