Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANNALISTEN

betekenis & definitie

De oudste geschiedschrijvers van Rome gaven aan hun werken de vorm van de annales maximi der priesters, hun bron: zij beschreven namelijk de gebeurtenissen (sedert de stichting der stad) per jaar en worden daarom annalisten genoemd.

1. De oudste annalisten (± 200 v. Chr.), Q,. Fabius Pictor, L. Cincius Alimentus, C. Acilius Glabrio, A. Postumius Albinus, staatslieden uit de nobiliteit, schreven hun boeken in de wereldtaal van die dagen, het Grieks, o.a. om tegenover de pro-Carthaagse werken van de Grieken Philinos, Sosylos en Silenos het Romeinse standpunt te stellen. Cato (243-149), die een vijand der Grieken was en de annalistische vorm verachtte, schreef zijn Origines, niet alleen Romeinse, maar ook Italische geschiedenis bevattende, in het Latijn.
2. Dit had tot gevolg, dat ook de middelste annalisten (± 130 v. Chr.) in het Latijn schreven: L. Cassius Hemina, L. Calpurnius Piso, C. Fannius, Cn. Gellius.

Terzelfdertijd gaat de historiografie zich differentiëren, de invloed van het Hellenisme en zijn rhetoriek (op L. Caelius Antipater, ca 120 v. Chr.), zijn positivisme (op Sempronius Asellio, ca 100 v. Chr.) en zijn novellistiek doen zich gevoelen.

3. Deze stromingen, die zich aanvankelijk tegen de annalistische vorm keren (en de monografie verkiezen), komen tot uiting in de jongere annalistiek (100-50 v. Chr.): Q,. Claudius Quadrigarius is zakelijk als Polybius, de onbetrouwbare Valerius Antias maakt van de geschiedenis een overdreven declamatie, L. Cornelius Sisenna (119-67) vertelt verhalen, C. Licinius Ma eer (gest. 66) gaat zich te buiten aan rhetoriek evenals L. Aelius Tubero. De invloed der annalistiek is zeer groot geweest, o.a. op Livius: de beperking van de blik tot Rome, de religieuze opvatting der historie (prodigia etc.), de novellistische inslag, de rhetorische verzorging van de schone vorm, kortom alles wat de geschiedschrijving van Rome tot een kunst, niet tot een wetenschap maakt, is bij haar al te vinden.

Bibi.: H. Peter, Historicorum Romanorum reliquiae I 2. Aufl. 1906 (Leipzig 1914); Idem, Historicorum Rom. fragmenta (Leipzig 1883).

Lit.: A. Rosenberg, Einleitung und Quellenkunde zur röm. Gesch. (Berlin 1921); W. Soltau, Die Anfänge der röm. Geschichtschreibung (Leipzig 1909); K. H.

Nitzsch, Die röm. Annalistik von ihren ersten Anfängen bis auf Valerius Antias (Berlin 1873); T. Frank, Roman Historiography before Caesar, Amer. Hist. Review, XXXII (1927), p. 232.

< >