(verbastering van Sanskrit nagara = stad) is de naam van het met ruïnes bezaaide gebied ca 10 km ten N. van het grote meer Tonlé-Sap in Kambodja, waar gedurende ruim vijf eeuwen de hoofdstad van het oude rijk der Khmers gelegen was. De eerste vorst die er zich vestigde was Yaçovarman (889-910), de stichter van de naar hem genoemde stad Yaçodharapoera, met als centrum het staatsheiligdom Phnom Bakheng.
Na Yaçovarman werd het staatsheiligdom, waarin de zgn. Devaradja, het embleem der vorstelijke macht en waardigheid, stond opgericht, nog herhaaldelijk verplaatst, o.a. door Radjendravarman II (944-968) naar Phimeanakas, door Soeryavarman II (1113-1152) naar Angkor Vat en door Djayavarman VII (1181-begin 13de eeuw) naar Angkor Thom, welke heiligdommen achtereenvolgens de centra van nieuwe stadsuitbreidingen vormden. Gedurende de bloeitijd der kunst (eind 9de tot begin 13de eeuw) doorliep de Khmerse architectuur verschillende stadia van ontwikkeling. De oudste vorm hiervan is de trappenpyramide met op de top een groep van vijf tempels, een grote in het midden en vier kleinere daaromheen, en een aantal torens of kapellen op de terrassen en om de voet van de pyramide (bij Phnom Bakheng niet minder dan 96 in getal!). In een volgend stadium, dat o.a. in Pre Rup (961) vertegenwoordigd is, worden op het onderste pyramideterras aan beide zijden doodlopende gangen gebouwd, die zich later tot doorlopende galerijen ontwikkelen en dan ook op de hogere terrassen worden aangebracht (o.a. bij Ta keo en Phimeanakas, eind 10de eeuw, en bij Baphuon, midden 11de eeuw). Zo ontstaan de tempelcomplexen met zeer ingewikkeld grondplan van het type Angkor Vat en Bayon, waarin echter steeds de trappenpyramide de kern blijft vormen.Van al deze bouwwerken is Angkor Vat verreweg het belangrijkste en fraaiste. Dit heiligdom, dat in de eerste helft der 12de eeuw door koning Soeryavarman ll gesticht werd en aan de dienst van Vishnoe werd gewijd, bestaat uit een pyramide van drie terrassen, bebouwd met een hoge toren in het centrum en daaromheen drie concentrische, omlopende en door open hoven van elkaar gescheiden galerijen, elk met hun torens en monumentale toegangspoorten (gopoera’s) en door twee galerijen in kruisvorm onderling verbonden, terwijl het gehele complex door een 200 m brede rechthoekige gracht omsloten wordt. Het inwendige der hoektorens alsmede de binnenwanden der buitenste galerij zijn met een weelde van ornament in bas-reliëf versierd. De reliëfs in de galerijen brengen episoden uit de grote heldendichten in beeld, o.a. het karnen van de oceaan door goden en demonen, de strijd tussen Pandava’s en Kaurava’s op het Koeroekshetra en de strijd tussen Rama en Ravana op Lanka. In de zuidelijke galerij is een optocht van het koninklijke leger voorgesteld, gevolgd door taferelen uit het dodenrijk met afbeeldingen der hemelen en hellen. Onder de versieringsmotieven trekken vooral de aandacht de fraai gebeeldhouwde voorstellingen van hemelnymfen (apsarasen), benevens het veelvuldig voorkomen van de mythische veelkoppige slang (naga).
In omvang wordt Angkor Vat nog overtroffen door de 1½ km noordelijker gelegen stad Angkor Thom, een zuiver vierkant van 9 km2 beslaande en omsloten door een 8 m hoge ringmuur. Op de vier windstreken zijn in deze muur gopoera’s aangebracht, vanwaar rechte wegen naar het in het midden van het vierkant gelegen heiligdom Bayon voeren, terwijl een vijfde weg, 500 m ten N. van de O.-W. as gelegen, een eigen poort, genaamd die der Overwinning bezit. De Bayon-tempel is een stichting van den Boeddhistischen vorst Djayavarman VII (1181-begin 12de eeuw) en was oorspronkelijk ook Boeddhistisch, doch werd later aan Çiva gewijd en herhaaldelijk verbouwd, met het gevolg dat het bouwwerk in zijn tegenwoordige gedaante een onoverzichtelijk conglomeraat van oudere en nieuwere gedeelten vormt. Het meest kenmerkende in de architectuur van Bayon zijn de torens in de vorm van mensenhoofden met vier aangezichten, die den bodhisattva Lokeçvara moeten voorstellen. De lange reeksen van basreliëfvoorstellingen, die ook bij deze tempel op de wanden der galerijen zijn aangebracht, brengen voor het merendeel historische gebeurtenissen in beeld; zij zijn interessant voor de kennis van de samenleving van die dagen, doch staan aesthetisch op laag peil. Een belangrijk complex uit dezelfde tijd als Bayon is Prah Khan met een 3 km lange en 1 km brede vijver ten O. ervan, in welks midden op een eilandje het buitengemeen fraaie tempeltje Neak Pran gelegen is.
Van de belangrijkste nog niet in dit overzicht vermelde oudheden moeten worden genoemd de koninklijke hof, binnen de ommuring van Angkor gelegen, met de daartoe toegang gevende gopoera’s en het ten O. ervan gelegen terras ter lengte van 350 m, versierd met taferelen van een olifantenjacht, waaraan annex het zgn. „terrasse du Roi lépreux”, zijnde een hoge muur met de afbeeldingen van zeven rijen van godenfiguren boven elkaar. Van de tempels verdienen nog vermelding Ta Prohm en Banteai Kdei, beide uit de tijd van Djayavarman VII, en de oostelijke en westelijke Mebon, vormende de middelpunten van twee reusachtige vijvers, die zich ter lengte van ca 7 en ter breedte van ca 1,8 km resp. ten O. en ten W. van Angkor Thom uitstrekten.
PROF. DR F. D. K. BOSCH
Lit.: G. Groslier, Angkor (Paris 1924); H. Marchal, Guide archéologique aux temples d’Angkor (Paris 1927); Guides H. Parmentier, L’Art en Indochine, Office du Tourisme (parus t. 1-17); Gilbert de Coral Rémusat, L’Art khmer (Paris 1940). Voorts: Ph. Stern, Le Bayon d’Angkor et la chronologie de Part khmer, (Paris 1927); G.
Coedès, Les bas-reliefs d’A. V., Bull. d.1. Comm. archéol. d’Indochine 1911, p. 170 vlg; Idem, La date du Bayon, Buil. de l’Ec. fr. d’Extr.-Oriënt, XXVIII (Hanoi 1928), p. 81; N. J. Krom, De Tempels van Angkor.