(= oude regeringsvorm) is de naam, die men na 1815 gaf aan het geheel van politieke en sociale instellingen, die door de Franse Revolutie waren omvergeworpen en die velen in de 1ste helft der 19de eeuw weer wilden herstellen. Het omvat dus in de eerste plaats de absolute koninklijke macht, toe vertrouwd aan de Bourbons, maar voorts de bevoorrechting van de adel, de onderworpenheid der boeren, de heerschappij van adel en hoge geestelijkheid aan het hof, de macht van de R.K.
Kerk als staatskerk, de gilden-nijverheid en het bestaan van monopolies, de achterstelling der Joden, de aan de Parlementen toevertrouwde rechtspraak, de privileges en oude gebruiken, waarvoor de wetboeken van Napoleon in de plaats waren gekomen, de heerschappij der aristocratische oligarchieën in de steden, de inquisitie, enz.Lit.: A. de Tocqueville, L’Ancien régime et la Révolution (1856); H. Taine, Les origines de la France contemporaine, dl I en II L’ancien régime (1876); H. Sée, La France économique et sociale au XVIIIe siècle (1925); F. Funck- Brentano, L’ancien régime (Paris 1926).