Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANARCHISME

betekenis & definitie

is de sedert Proudhon algemeen aangenomen naam voor een maatschappelijke ordening, welke een rechtvaardige samenleving beoogt door de denkbaar grootste autonomie der individuen en volledige afwezigheid van elke regeerdwang. Het begrip is oud.

Het is de uiterste grens van het individualisme. Uitingen van anarchisme vinden wij dan ook in de literatuur van alle tijden.De beginselen van het anarchisme komen op het volgende neer:

Niet bij de Staat is de beterschap te zoeken, doch bij den mens zelf, die van nature goed is, maar bedorven door de Staat. Misstanden zijn het gevolg van te grote inmenging van het staatsgezag; zonder die inmenging kan eerst de drang der mensen naar zelfbehoud zijn vleugels uitslaan. De natuur zelf heeft ons tot correctief de zucht naar gemeenschap met andere mensen ingeënt. Dat is de hoofdzaak. De staat moet worden vernietigd door een geestelijke of politieke revolutie, welke aan elke uiting van dwang van boven af een einde moet maken. Het anarchisme streeft niet naar anarchie, maar naar een op volkomen individuele vrijheid gebaseerde orde.

Op die gronden verdedigde Zeno, de stichter der Stoïcijnse school (342-270 v. Chr.), de vrije staatloze gemeenschap als toekomstideaal tegenover Plato’s staatsalmacht. De almacht der wet ligt in het menselijk gemoed; deze wet leert ons de natuur en zij zal langzaam in de gemoederen levend worden, dat wij onze naasten, ja allen, met wie wij in aanraking komen, moeten liefhebben. De God der liefde is de God der toekomst. Zo zijn wetten en reglementen overbodig; zo is de op school geleerde kennis onnodig; en daar ieder weet, wat hem voegt, moet het huwelijk afgeschaft worden. Geen godsdienst, geen tempels behoeven meer de moraal te leren, waar de ware betrekking tot God gevonden is.

De wereld behoeft geen geld of ander ruilmiddel, de begeerde dingen worden vrijwillig afgestaan door hen, die ze bezitten aan hen, die ze wensen. De gehele mensheid wordt beheerst door haar zedelijke aandrang, als enige regelaar, zowel van de handelingen van de enkeling, als van die der gemeenschap.

Hoog van moraal, doch weinig in overeenstemming met de aard der mensen, vermocht deze leer geen grote aanhang te verwerven. In de eerste eeuwen onzer jaartelling echter herleefde zij, toen speculatieve fantasten het Christendom wilden gebruiken als omlijsting van een mengsel van Helleense en Oosterse filosofemen. Karpokrates stichtte toen zijn sekte. De gerechtigheid Gods beveelt een gemeenschap van gelijken. Godgeeftallen gelijkelijk, de zon aan hen, die zien kunnen, zonder onderscheid te maken tussen man en vrouw, arm en rijk, wijzen en gekken. In de spijzen dezer aarde delen alle dieren gelijkelijk en alle hebben gelijk aandeel in het geslachtsleven.

De mens handelt door de private eigendom tegen Gods gebod. Belachelijk is het woord van den Wetgever: „Gij zult niet begeren”, en nog belachelijker de bijvoeging: „Uws naasten goed”. Het toppunt van belachelijkheid is zeker het gebod: „Gij zult niet begeren uws naasten vrouw”, want daardoor wordt tot privaateigendom verlaagd, hetgeen gemeenzaam moest zijn.

Deze aan de dieren ontleende moraal, die deze sekte in de practijk schijnt toegepast te hebben, moest natuurlijk bij de rechtgelovige Christenen tegenstand ontmoeten en de heilige Irenaeus verklaarde haar als een masker van satan, bedoeld om afbreuk te doen aan de kerkleer.

In de middeleeuwen vinden wij menigmaal een herleving van anarchistische denkbeelden, zo o.a. het esoterisme van Amalrik van Beno, waartegen een bul van Innocentius III (1215) was gericht: de leer der broeders en zusters van de vrije geest, die gedurende de 13de tot de 15de eeuw verbreiding vond in geheel West-Europa en waartegen brandstapel noch lijfstraffen iets vermochten. Men leerde, dat het individu in een onmiddellijke mystieke gemeenschap met God kon treden. Omstreeks 1420 verkondigde de Tsjech Peter Chelčickŷ een individualistische, geweldloze leer, welke overeenkomt met de opvattingen van Leo Tolstoi.

Gedurende de 16de-18de eeuw vinden wij menige anarchistische uiting bij vele bekende schrijvers. Rabelais bijv. schildert het leven der leden van een ideale maatschappij als volgt: „Hun ganse leefwijze wordt niet geregeld door wetten, statuten en reglementen, maar door hun vrije wil. Zij gaan naar bed, als hun dat goeddunkt, drinken, eten, werken, slapen, wanneer zij dit verlangen... Slechts één regel volgen zij: „Doet, wat ge wilt”.” In zulk een geval, meent Rabelais, zouden vrije, in gemeenschap levende mensen voortreffelijk met elkaar kunnen omgaan, daar zij aangedreven worden door een natuurlijk instinct, om altijd de deugd te betrachten en zich van ondeugd te onthouden. Het kwade komt in de wereld door dwang en knechtschap, want deze vernietigen de edele eigenschappen en lokken tot overtreding uit.

Men kan ook bij anderen anarchistische opvattingen vinden. Zo schreef Diderot: „Je ne veux ni donner, ni recevoir des lois.” Maar een principieel anarchisme vindt men het eerst bij William Godwin, die in zijn Enquiry concerning political justice and its influence on general virtue and happiness (1793) van zijn natuurrechtelijk standpunt de afschaffing van de Staat verlangt. Hij verkondigt een materialistisch determinisme, dat een optimistische voorstelling van den mens meebrengt, die z.i. steeds verbeterd kan worden. Elk individu is gelijk. De menselijke instellingen zijn de bron van het onrecht. Elke regering zou een tirannie zijn, daar zij ingrijpt in de individuele wil van den mens om te oordelen en te handelen.

Eigenlijk zou de regeringstaak beperkt kunnen worden tot het onderdrukken van onrecht binnen de maatschappij en tot afwering van alle geweld van buiten. Maar hiertoe heeft men geen regering nodig, want de kerspelen (parishes) zouden de rechtspleging kunnen uitoefenen en door onderlinge contracten zou de executie van elk vonnis verzekerd zijn. Misdadigers zouden daarenboven meer de algemene verachting vrezen dan de straf. De mens is voortreffelijker, naarmate hij zijn individualiteit vrijer kan tonen. De regering is derhalve een kwaad en de oorzaak van alle slechte daden der mensen. De eigendom, welke wordt verkregen, doordat de ene mens den anderen uitbuit, moet worden afgeschaft.

De morele vooruitgang der mensen zal er toe leiden, dat men het een schreeuwende onrechtvaardigheid vindt, als sommigen rijk zijn en anderen gebrek hebben. Van revolutionnaire actie of sociaal-politieke hervormingen wilde Godwin niet weten; slechts de verbreiding van de rechtvaardigheidsgedachte zal ten slotte het inzicht brengen, dat tot afschaffing van de Staat en van de eenzijdige welvaartsverdeling zal leiden.

De geschiedenis van het moderne anarchisme als beweging van de massa begint echter met Proudhon (1809-1865), die ook in zijn bekend geschrift: Qu’est-ce que la propriété? (1840) voor het eerst het woord anarchie gebruikt in de zin van een ideale maatschappelijke toestand van regeringloosheid. Zijn antwoord: La propriété c’est le vol heeft ten onrechte het vermoeden geschapen, dat hij een tegenstander van de privaat-eigendom was. Hij zag juist in de eigendom de voorwaarde voor de vrijheid. De fouten van het kapitalisme zag hij niet, zoals Marx, in de productie, maar in de circulatie: geld en kapitaalrente moesten worden afgeschaft.

Het beeld van een anarchistische maatschappij tekent Proudhon in zijn: Idée générale de la Révolution au XIXme siècle (1851), waarin hij betoogt, dat het staatsgezag overbodig wordt, zodra het krediet gratis kan worden gegeven. Thans is de staat het instituut tot bescherming van de voorrechten der bezittende klasse. De nieuwe gemeenschap bestaat uit een federatie van vrije associaties.

Proudhon wilde geen geweld, maar meende, dat het onvermijdelijk zou zijn. Zijn invloed op de arbeiders was zeer groot, vooral in Frankrijk. De Duitsers Moses Hess en Karl Grün behoorden eveneens tot zijn volgelingen, terwijl Karl Marx hem fel bestreed.

De Jong-Hegeliaan Max Stirner (pseudoniem voor Kaspar Schmidt 1806-1857) kwam tot een volmaakt egoïsme in zijn werk:. Der Einzige und sein Eigentum (1844). Het anarchisme wordt bij hem volmaakte bevrijding van alle banden, zelfs van elke geestelijke dwang. Het individu, dat zich geheel zelfstandig moet voelen, moet al zijn behoeften kunnen bevredigen. Verbindt het zich met anderen, dan zal het dat alleen doen uit eigenbelang. De „enkeling” is zonder plichten, hij kan alles doen, wat zijn macht toelaat. De maatschappij moet zijn een vereniging van egoïsten.

Dat verbond moet alleen ten voordeel strekken van de enkeling en niet zijn als de maatschappij, die de enkelingen tot haar eigen welzijn gebruikt. De eigendom moet niet worden afgeschaft; alles, wat men door macht weet te verkrijgen en te behouden, is eigendom. Stirner meent, dat dat ideaal moet worden bereikt door de opstand der egoïsten. De millioenen armen moeten zich aaneensluiten, om de staat te vernietigen. Zo werd Stirner de grondlegger van het anarchisme van het geweld. De ingewikkelde, abstracte stijl van zijn boek deed het in vergetelheid geraken en het zou jaren duren, eer het door John Henry Mackay weer zou worden ontdekt.

Het individualistisch anarchisme vond aanhangers in Duitsland bij Moses Hess en Karl Grim. Ook in de V.S. hadden zijn ideeën invloed.

Het collectivistische anarchisme vindt zijn eersten en belangrijksten theoreticus in den Rus Michael Bakoenin (1814-1876). Zijn belangrijkste werk is: Dieu et l’État (1871). Hij wil gemeenschappelijke eigendom van alle productiemiddelen. Voor het beheer daarvan is echter geen centraal bestuur nodig, maar een maatschappelijke organisatie van vrije verenigingen. Om de staat te vernietigen is een onvoorbereide revolutie van de massa nodig, geïnspireerd door kleine geheime groepen, welke centraal verbonden zijn. Zo werd hij de eerste propagandist van de georganiseerde anarchistische actie.

Bakoenin’s agitatie had in 1868 de oprichting van het Internationale Verbond der Socialistische Democratie tot gevolg, dat spoedig grote invloed kreeg, vooral in Italië en Spanje. Naar Rusland had Bakoenin Netschajew gezonden, om daar zijn anarchistische stellingen te verbreiden. Deze stichtte te Moskou, St Petersburg en enige andere steden geheime clubs, meestal uit studenten samengesteld, die de naam Volksgericht droegen. Deze moesten de generale staf vormen bij de naderende revolutie. In zijn vlugschriften gaat Netschajew verder dan zijn meester. Het gehele volk moest opgeruid worden en alle revolutionnaire streven moest saamgebracht worden voor een weloverlegde, onverbiddelijke volksrevolutie.

Alle rovers, dieven en boosdoeners moesten worden aangespoord tot medewerking. „Met alles, wat hem op aarde lief is, heeft de revolutionnair te breken. Hij mag zich niet bekommeren om wetten, noch moraal. Er is maar één troost op aarde, één genot, één loon, één bevrediging: het succes der revolutie.” De revolutie heiligt alle middelen: gift, dolk, strop. „De enige revolutie, die het volk tot heil zal zijn, is die, welke elk staatsbegrip met woord en daad uitroeit... Ons werk is de verschrikkelijke, totale, onverbiddelijke en algemene vernietiging.” Dat is de propaganda der daad, die latere anarchisten verder ontwikkeld hebben.

In 1869 waren de nationale secties van Bakoenin’s Internationale Verbond opgenomen in de Internationale Arbeiders-Vereeniging, die door Marx geleid werd, nadat het Verbond als geheel afgewezen en daarna ontbonden was. Dit was een nadeel voor de ontwikkeling en de eenheid der „Internationale”, zoals Marx’ vereniging genoemd werd. Want, waar mogelijk, trachtten de anarchistische secties haar beginselen ingang te doen vinden, totdat het in 1872 op het congres te ’s-Gravenhage tot een botsing van beide partijen kwam, die tot gevolg had, dat Bakoenin zich weder moest afscheiden met zijn anarchistische fractie. In hetzelfde jaar reeds bliezen alle anti-autoritaire socialisten en anarchisten verzamelen op het congres te St Imier, dat het volgende jaar te Genève werd voortgezet. Bij dit congres was geen hoofdbestuur, doch een bureau, dat geen leiding gaf, maar slechts de band vormde tussen de afgevaardigden der secties. Internationaal echter ontwikkelde zich het anarchisme niet. De enkele congressen, die na 1873 nog gehouden werden, hadden weinig invloed.

Het anarchisme wordt nationaal. Men kan spreken van een Zwitsers, Frans, Duits, Russisch, Amerikaans en Italiaans anarchisme, die zich alle zelfstandig ontwikkelen. Wij zullen uit de geschiedenis van die groepen enkele grepen doen:

1. In ZWITSERLAND was Paul Brousse leider der Fédération jurassienne geworden. In zijn orgaan verdedigde hij de propaganda van de daad. Opstand, aanslagen op leidende personen, werden door hem aanbevolen. De aanslagen van Hödel en Nobeling op keizer Wilhelm I zijn revolutionnaire daden, die zijn volle sympathie hadden. Het was slechts jammer, dat men van onzekere pistolen, in plaats van dolken had gebruik gemaakt. In Dec. 1878 komt de Bondsraad tussenbeide. De drukkerij der „Avantgarde” werd gesloten, Brousse gevangen genomen en wegens aanhitsing tot koningsmoord tot 2 maanden gevangenis en 10 jaren verbanning veroordeeld.
2. In FRANKRIJK zien wij omstreeks 1880 den beroemden geograaf Elisée Reclus, een volgeling van Bakoenin, geestelijk nauw verwant met prins Peter Kropotkin, arbeiden, den laatste met een eigen systeem, dat veel bijval vond. Wederzijdse hulp is de grondslag van zijn stelsel. Een verplichting tot arbeiden bestaat niet, maar elkeen zal een innerlijke aandrang gevoelen, om zich naar zijn beste weten en kunnen door arbeid nuttig te maken. De bestaande orde, die de verwezenlijking van dat ideaal in de weg staat, moet met geweld op zijde worden gezet. In Frankrijk namen de talloze uit de grond opschietende clubs dit program aan. De namen dezer clubs zijn kenschetsend: de Panters van Batignolles, de Ontembaren, de Moordbranders. In 1880 richtte men te Parijs de Révolution sociale op, waaraan ook Louise Michel medewerkte tot het volgende jaar, toen na het vertrek van den politieprefect Andrieux de bron ophield te vloeien, waaruit de courant haar financiële middelen putte. De mouchards, die op bevel van Andrieux zich met de redactie hadden belast, ten einde door de dagelijkse omgang met de anarchisten achter hun plannen te komen, verdwenen van het toneel. De anarchistische beweging werd in Frankrijk voor een wijle gefnuikt door de veroordeling tot lange gevangenisstraffen van 53 propagandisten, onder wie Kropotkin, die naar Engeland uitweek.

Enkele jaren daarna hebben de anarchisten te Parijs weer vaste voet gekregen. De Révolte van Jean Grave was een ernstig blad met artikels van dogmatische en abstracte inhoud van de hand van Reclus en Kropotkin. De Père Peinard van Emile Pouget trachtte in taal en inhoud tot de diepste lagen door te dringen; zijn caricaturen getuigden van infernaal genie.

De Franse beweging werd gesteund door geblaseerde bourgeois, jeugdige artisten, die als anarchistische dandies de vergaderingen van hun partij met lakschoenen en een bloem in het knoopsgat plachten te bezoeken. Aan deze modezaak kon geen lang leven beschoren zijn. Erger is de invloed, die bladen als de Père Peinard hadden op die laag, die te Parijs evenals in alle wereldsteden wortelt in boosdoeners, ontuchtige vrouwen en verlopen heren. Schering en inslag waren de aansporingen tot moord, tot brandstichting: „doodt zoveel gij kunt, God zal de zijnen erkennen”, of „détruire passionnément, voilà votre avenir” of „plunder, vernietig, vermoord en bekommer je niet om het overige, de toekomst zal aan nieuwe bronnen vruchtbaar zijn”, of „uw vrijheid en geluk hangen van uw onverzoenlijkheid af tegenover allen, die intellectueel of materieel boven u staan”.

Was het wonder, dat op deze agitatie ook de daad volgde ? Inbraken, om geld in de anarchistische kas te brengen, dynamietontploffingen tegen beambten, tegen regeringspersonen, tegen alle heren met hoge hoed, volgden elkander op. De namen van de daders zijn bekend genoeg: Ravachol (1892), Vaillant (1893), Henry (1894), Caserio. Nu eindelijk besloot de Staat tot tegenweer. Duizenden personen werden in enkele jaren gevangen genomen. Een strenge anarchistenwet deed de clubs zich oplossen.

3. In DUITSLAND knoopt zich aan het ontstaan van een anarchistische partij aanstonds de naam Johann Most vast. Na de aanneming van de socialistenwet int 878 stelde hij een program op voor de Duitse sociaal-democratie, die voortaan verstoken zou zijn van haar wettige agitatie. Deelneming aan de politiek zou de partij zich moeten ontzeggen en zij had zich alleen met alle kracht op de voorbereiding van de revolutie toe te leggen. Most werd uit Berlijn gebannen en trok naar Londen, waar hij in de „Freiheit” zijn program nader ontwikkelde. De sociaal-democratische partij verzette zich met alle energie tegen deze plannen en stootte Most uit de partij. In Duitsland hebben toenmaals de anarchisten niet veel vorderingen kunnen maken. Men schatte hun aantal op een 200, verdeeld over een 20-tal groepen. In Oostenrijk vond Most meer aanhangers.

Toen Most’s uitingen ook te Londen opzien begonnen te wekken en hij zich niet ontzag, naar aanleiding van de moord op keizer Alexander (1881), alle volkeren tot navolging aan te sporen, werd hij tot 16 maanden tuchthuis veroordeeld en vertrok daarna met zijn courant naar Amerika, waar hij tevergeefs het anarchisme van de daad propageerde.

Na 1890 brengen Werner, Wildberger en Gustav Landauer door hun te Berlijn verschijnende Socialist wederom het anarchisme op het tapijt. Na de moord op den president van Frankrijk, Carnot, vingen politie en justitie echter een krachtige campagne tegen deze courant aan. Haar gehele personeel en zijn vervangers werden gevangen genomen, de courant zelf in beslag genomen met alle manuscripten en correspondentie, die op het bureau berustten. Sedert zijn de anarchisten tammer geworden en bepalen zich nu tot het bewijs, dat door de oprichting van allerhande coöperatieve verenigingen door „Selfhelp” werkelijk goede resultaten te bereiken zijn.

4. In NEDERLAND heeft het anarchisme nooit wortel kunnen schieten. Telkens, wanneer in de arbeidersbeweging anarchistische neigingen opkwamen, schoot er voor hen, die ze koesterden, niets anders over, dan zich uit het verbond los te maken. In 1888 o.a. scheidde zich J. Methöfer van de Sociaal-Democratische Bond af, om een nieuw maandblad op te richten: De Anarchist, orgaan van goddeloozen, haveloozen en regeeringloozen. Verder verzette zich C. Croll tegen het gezaghebbend optreden der meerderheid van de Bond en moest uit de Bond treden. Tot het stichten van een partij of fractie van enige betekenis leidde dit niet.

Wat men wel eens de anarchistische stroming in de arbeidersbeweging pleegt te noemen, heeft daarmede eigenlijk zeer weinig te maken. Het is waar, dat de Nederlandse natie in haar geheel wars is van een sterk centraliserend gezag, onverschillig waar dat gezag zetelt. Dit leidt tot het ongedisciplineerde optreden in de vakverenigingsbeweging, welke hier en daar een syndicalistisch karakter heeft gekregen (bijv. het vroegere Nationaal Arbeids-Secretariaat). Dat de „vrije socialisten”, zonder daarvoor sterk te durven uitkomen, zeer weinig van den wetgever verwachten ter verbetering van de toestand der arbeiders en in de algemene „Kladderadatsch” of wel de grote sociale revolutie het enige middel zien om te breken met de bestaande toestand, stempelt die beweging nog niet tot een anarchistische. Dienstweigering en de algemene werkstaking, twee middelen, die door laatstbedoelde socialisten dikwijls worden aanbevolen, zijn, op enigszins grote schaal toegepast, alleen in staat, de krachten van het proletariaat te meten. Tot practische resultaten leiden ze niet.

In zoverre gaan de vrije socialisten met de anarchisten mede, dat beide de revolutie nodig achten om hun doel te bereiken. Doch dan lopen hun wegen uiteen. Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die te onzent de socialistische beweging vormde, neigde later sterk tot het anarchisme en zag bijv. in het zgn. gemeentelijke socialisme een soort staatsslavernij. Hij stond onder invloed van Stirner.

5. Ook in BELGIË heeft het anarchisme nooit veel succes gehad. Het is er sporadisch voorgekomen, vaak als uiting van de woelige geest van een groep jonge intellectuelen. Voorbeeld: het tijdperk van Van Nu en Straks en Aug. Vermeylen’s Kritiek der Vlaamsche Beweging. —Quack (De Socialisten, Personen en Stelsels) herinnert aan Victor Dave, Belgisch anarchist, die, omstreeks 1900, in l’Humanité nouvelle over Bakoenin schreef.

MR s. MOK

Lit.: Max Nettlau, Bibliographie de l’anarchie (Bruxelles 1897); Idem, Der Vorfrühling der Anarchie; ihre historische Entwicklung von den Anfangen bis zum Jahre 1864 (Berlin 1925); Idem, Der Anarchismus von Proudhon bis Kropotkin (Berlin 1927); E. Zoccoli, L’Anarchia (Milano 1907) (Duitse vertaling: Die Anarchie, Amsterdam 1909); Karl Diehl, Über Sozialismus, Kommunismus und Anarchismus, 5de druk (Jena 1923); Idem, met Paul Mombert, Ausgew. Lesestücke über Soz., Komm., Anarchismus, 2 dln (Karlsruhe 1920); Ch. Gide en Ch. Rist, Histoire des doctrines économique, 6me édit. (Paris 1944); Albert Schatz, L’individualisme économique et social (Paris 1907), blz. 472-517; H. P.

G. Quack, De Socialisten, Personen en Stelsels, 3de druk (Amsterdam 1912) deel VI; G. Catlin, The story of the political philosophers (New York 1939) blz. 405-434; F. B. Enthoven, Studie over het Anarchisme van de daad (Amsterdam 1901).

< >