Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Alexander willem frederik idenburg

betekenis & definitie

Nederlands staatsman (Rotterdam 23 Juli 1861 ’s-Gravenhage 28 Febr. 1935), vertrok, na de officiersstudie aan de K.M.A. te Breda voltooid te hebben, in 1882 als 2de luitenant bij de Genie naar Batavia. Tot kapitein bevorderd moest Idenburg te Batavia de reorganisatie van de Genie en de verdedigingsvoorbereiding van Ned.-Indië doorvoeren.

Na een Europees verlof (1894-1895) stelde de Legercommandant hem aan als zijn adjudant. Naast zijn ambtelijk werk deed hij veel voor het geestelijk leven der Europeanen in Batavia. In 1901 werd hij lid der Tweede Kamer voor Gouda. Na het overlijden van jhr T. A. J. van Asch van Wijck trad Idenburg 25 Sept. 1902 op als minister van Koloniën.

Belangrijk waren de aan de orde zijnde vraagstukken: de wijziging van de Comptabiliteitswet, een renteloze bijdrage groot ƒ 40 000 000 ten behoeve van de maatregelen in het belang van een economische ontwikkeling van Ned.-Indië, de „welvaartspolitiek”, de decentralisatiewet van 1903. Idenburgs richtlijnen voor politiek beleid werden door VanHeutsz, voorgedragen als G.G., aanvaard en een vruchtbare samenwerking in het belang van Indië was er het gevolg van. In 1905, na de val van het ministerie-Kuyper, werd Idenburg benoemd tot Gouverneur van Suriname, waar hij belangrijke maatregelen nam. In 1908 aanvaardde Idenburg opnieuw de portefeuille van Koloniën in het ministerie-Heemskerk, maar reeds in 1909 werd hij benoemd tot G.G. van Ned.-Indië, als opvolger van Van Heutsz. Onder het bewind van Idenburg, bij de bevolking bekend geworden als „heilige Grote Heer”, vielen het begin der nationalistische beweging (Sarikat Islam) en de moeilijkheden op politiek en economisch gebied ten gevolge van Wereldoorlog I; het onderwijs breidde zich uit; de werkzaamheid der Christelijke kerken werd bevorderd, een vrij krachtige verkeerspolitiek gevoerd en het concubinaat bestreden. Idenburgs beleid lokte felle critiek uit.

Beheerst, in rustige kracht, nam de „dweper op de troon van Buitenzorg” zijn besluiten, en de bevolking, gewonnen door de rustige eenvoud van zijn optreden, roemde Idenburg als „aadil”, als de rechtvaardige. Langzamerhand verstomde de critiek. 21 Mrt 1916 droeg Idenburg het Hoge Gezag over aan graaf Van Limburg Stirum. Na zijn terugkeer in Nederland werd hij in 1918 wederom minister van Koloniën. Besprekingen en beraadslagingen over het Djambi-aardolie-contract, te sluiten met de Bataafsche Petroleum Maatschappij, in Indië aangevangen, werden in Den Haag voortgezet, maar lang duurde dit ministeriële leven niet: gezondheidsredenen dwongen Idenburg 13 Aug. 1919 zijn ambt neer te leggen. Als lid van de 1ste Kamer voor de A.R.-Partij (1920), als Minister van Staat (1923) en als Staatsraad (1924) bleef hij het land dienen.PROF. DR C. GERRETSON

Lit.: G. J. Lammers, A. W. F. I., in zijn leven en werken geschetst (Amsterdam 1935); C.

J. Middelberg-Idenburg, A. W. F. I. ('s-Gravenhage 1935).

< >