Sir, Brits bacterioloog (Lochfield 6 Aug. 1881), studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Londen en deed tijdens Wereldoorlog I als militair arts, onderzoekingen over wondbesmetting. In 1919 werd hij „Hunterian” professor en in 1928 „Arris and Gale Lecturer” aan The Royal College of Surgeons.
In 1922 ontdekte hij het lysozyme, een antibacterieel ferment, dat voorkomt in neusslijm, traanvocht, eiwit en in vele weefselvochten. In 1928 was hij bezig met het kweken van staphylococci, toen een der cultures werd besmet met een schimmel uit de lucht, behorende tot het genus Pénicillium. In de omgeving van de schimmelkolonie werden de staphylococci opgelost; Fleming maakte uit deze toevallige waarneming de geniale gevolgtrekking dat de schimmel een antibacteriële stof produceerde. Hij wist de schimmel verder te kweken en de stof, die hij penicilline noemde, in kleine hoeveelheid af te zonderen. Pas gedurende Wereldoorlog ll werd het onderzoek met behulp van vele anderen, waaronder vooral Chain* en Florey* dienen te worden genoemd, op zo grote schaal voortgezet, dat met de geneeskundige toepassing kon worden begonnen (z antibiotica en penicilline). In 1945 kregen Fleming, Florey en Chain voor dit werk de Nobelprijs voor geneeskunde en physiologie.Bibl. : On the antibacterial action of cultures of a pénicillium, with special reference to their use in the isolation of B. influenzae. Brit.J. Exper. Palh., 10, 226, 1929; On spécifie antibacterial properties of penicillin and potassium tellurite; incorporating method of demonstrating some bacterial antagonisms. J. Path. & Bact., 35, 831, 1932; Chemotherapy, yesterday, to-day, and to-morrow. The Linacre Lecture 1946 Cambridge University Press.