Russisch schrijver (Moskou 13 Mei 1804-5 Oct. [23 Sept.1 1860), was officier bij de artillerie en maakte als zodanig de oorlog tegen de Turken (1828/1829) mee. Hij behoorde tot de zgn.
Slavjanophilen: degenen, die de Westerse ideeën voor Rusland verderfelijk achtten en meenden, dat de Russen moesten voortgaan in het oude spoor. Deze gedachte, die natuurlijk haar goede en logische zijde kan hebben, ontaardde bij Chomjakow tot een verheerlijken van Tataars despotisme en Byzantijnse domperij — beide in oorsprong vijandig en vreemd aan de Russische volksziel. Zijn gedichten en geschriften dragen alle de stempel van deze opvattingen. Zij zijn eertijds veel geprezen thans vrijwel vergeten; alleen die welke op de Krimoorlog betrekking hebben genieten nog een zekere bekendheid.
Een verzameling van zijn gedichten is verschenen in 1861. Bekend is ook de correspondentie, die Chomjakow met William Palmer, een representant van de Engelse High Ghurch onderhield. Deze Palmer zocht voor zijn kerk een toenadering tot de Russische orthodoxie. Ook spreekt Chomjakow in zijn werken vaak over Hegel.
Hij prijst het in Hegel, dat deze (onbedoeld) de zelfvernietiging der filosofie heeft weten te bereiken.s. VAN PRAAG.