(Berlijn 22 Mei 1828 -20 Juli 1870), is een der grondleggers van de moderne oogheelkunde. Hij studeerde te Berlijn in de medicijnen en promoveerde reeds in 1847.
Op een studiereis bezocht hij o.a. Praag, Parijs, Wenen, Londen en Glasgow. Hij bestudeerde de oogheelkunde onder leiding van Arlt, Sichel en Desmarres, de beide Jaegers en Bowman Zeer belangrijk was voor von Graefe zijn ontmoeting met F. C.
Donders in 1851 te Londen, met wie hij een blijvende vriendschap sloot. Helmholtz had juist in die tijd de oogspiegel uitgevonden en von Graefe maakte van dit moderne hulpmiddel een ijverig gebruik, waarbij hij vele belangrijke ontdekkingen deed. In 1853 werd hij privaat-docent te Berlijn, in 1858 buitengewoon hoogleraar en in 1866 gewoon hoogleraar. Hij richtte een particulier ooglijdersgesticht op.
Von Graefe was een ijverig, scherpzinnig man en een uitstekend waarnemer. Hij was de eerste die bij glaucoom de iridectomie uitvoerde, een operatie, die bij acute gevallen van deze ziekte nog steeds veelvuldig wordt toegepast. Hij vestigde de aandacht op een groot aantal oogheelkundige afwijkingen ten gevolge van ziekten van het zenuwstelsel en van interne aandoeningen. Hij publiceerde zijn resultaten vnl. in het door hem opgerichte Archiv für Ophthalmologie, dat gewoonlijk Graefe’s Archiv wordt genoemd.
In 1882 werd te Berlijn een gedenkteken voor hem opgericht.DR. J. TEN DOESSCHATE
Lit.: Michaelis, A. von Gr., sein Leben und Wirken (Berlin 877) I. Jacobson, A. von Gr.’s Verdienste um die neue Ophthalmologie (1885); T. Axenfelden F. G.
Donders, Zum Gedächtnis an A. v. G. (Stuttgart 1928, Klin. Monatsblät. für Augenheilkunde, 81, Beilageheft); H. J.
M. Weve en G. ten Doesschate, Die Briefe A. von Gr.’s an F. C. Donders (Stuttgart 1935).