meer bekend als Aagje Deken, Nederlands schrijfster (Amstelveen 10 Dec. 1741 -’s-Gravenhage 14 Nov. 1804), werd na de dood van haar ouders opgenomen in het Collegiantenweeshuis te Amsterdam. Enkele van haar dichterlijke voortbrengselen waren voor het letterkundig genootschap „Diligentiae omnia” aanleiding om voor haar verdere opleiding te zorgen.
Als dienstmeisje werd zij geplaatst bij de dichteres Maria Bosch, met wie zij in 1775 een bundel Stichtelijke gedichten uitgaf. In 1777 ging zij samenwonen met Betje Wolff-Bekker, eerst nog in de Beemster, vervolgens in De Rijp, waar haar letterkundige samenwerking een aanvang nam, die zij sedert 1781 te Beverwijk op het buitentje Lommerlust voortzetten. De interventie van de Pruisen in 1787 deed haar, evenals zo vele andere patriotten, de wijk nemen naar Frankrijk, waar zij zich te Trevoux vestigden, om in 1797 naar Nederland terug te keren, daar zij haar vermogen (Aagje had niet lang voor haar vertrek een erfenis ontvangen) verloren hadden. Zij leefden nu grotendeels van vertaalwerk in ’s-Gravenhage, waar de vriendinnen ongeveer gelijktijdig overleden.Behalve de werken, die zij te zamen met Betje Wolff schreef en waarop haar roem berust, verschenen van haar: De Goede Eerzucht (1784); Mijn offerande aan het Vaderland (1799); Liederen voor den Boerenstand (1804); Liederen voor ouders en kinderen (1805).
Lit.: J. Dyserinck, Brieven van B. Wolff en A. D. (1904); J.
W. A. Naber, Eliz. Wolff-Bekker en A.
D. (Haarlem 1912); Idem, Betje Wolff en A. D. (Amsterdam 1913); A. de Vletter, De opvoedk. denkbeelden van Betje Wolff en A. D., diss. Groningen (1915); H.
C. M. G hijs en, Aagje Deken in haar Amsterdamschen tijd (De Gids LXXXIV, 3, 1920); Idem, De samenwerking van Wolff en Deken (De Gids LXXXVI, 3, 1922); Idem, Wolff en D.’s romans uit haar bloeitijd (De Gids LXXXVII, 2, 1923); G. Kroes Ligtenberg, Een vriend van A.
D. (De Gids GVI, 1, 1942).