Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Abraham des Amorie van der HOEVEN

betekenis & definitie

(1) Remonstrants theoloog (Rotterdam 22 Febr. 1798 - aan boord stoomboot Stolzenfels op de Rijn bij Keulen 29 Juli 1855). Hij was door zijn moeder een afstammeling van Arminius*.

Hij stond o.m. te Rotterdam (1820) en werd in 1827 hoogleraar aan het Rem. Seminarium te Amsterdam. Groot is zijn invloed geweest, met name als kanselredenaar, ook, teken van die tijd, in Herv. gemeenten en aan het Hof.Bibl.: Johannes Chrysostomus (1825).

(2), Remonstrants predikant (Rotterdam 15 Febr. 1821 - Utrecht 20 Mrt 1848), zoon van de vorige, promoveerde in 1843 in de Godgeleerdheid en de letteren op twee dissertaties: De Philippo a Limborgh en De Joanne Clerico. Stond te Boskoop (1844) en Utrecht (1845). Veelzijdig begaafd als geleerde, dichter, orator. In zijn theologie stelde hij de Christelijke ervaring centraal. Zonder tot haar te behoren, koesterde hij sympathie voor de Groningse Richting. Hij was een warm vriend van de zending.

Bibl.: Behalve zijn dissertaties: Herinneringen aan mijne Academiereis in 1843 (1845); De godsdienst het wezen van den mensch. Brief aan Ds J. J. van Oosterzee (1845). Zijn vader heeft uitgegeven: Nagelaten Leerredenen, voorafgegaan door eene levens- en karakterschets des ontslapenen, van de hand zijns vaders (1849). Voorts artikelen en recensies in De Gids, De Referent, Jenaische Literaturzeitung van Dr Hase.; een aantal daarvan (waaronder de nog steeds lezenswaardige Aphorismen over het eigenaardig goede in de Roomsch-Katholieke Afdeeling der Christenkerk) zijn met zijn poëzie gebundeld in de eveneens door zijn vader uitgegeven: Proza en Poëzie (1850).

< >