Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Johannes chrysostomus

betekenis & definitie

patriarch van Constantinopel, heilige, kerkleraar (Antiochië ca 345 - Comana in Pontus 14 Sept. 407), was de zoon van een aanzienlijk keizerlijk ambtenaar, die kort na Johannes’ geboorte stierf. Zijn moeder Anthusa bleef weduwe om zich aan de christelijke opvoeding van haar zoon te wijden.

De jonge man ontving een uitstekende klassieke vorming in de welsprekendheid en de wijsbegeerte o.a. bij de heidense rhetor Libanios. Volgens de gewoonte van die tijd werd hij pas op volwassen leeftijd gedoopt (ca 369). Samen met zijn vriend Basilius, later bisschop van Cesarea, beoefende hij het ascetische leven en bestudeerde hij de H. Schrift onder leiding van Diodorus van Tarsus, de voornaamste figuur uit de Antiocheense school.Ca 375 werd hij monnik, eerst gedurende vier jaar in een klooster, daarna twee jaar als kluizenaar. Ten slotte kwam hij naar Antiochië terug, waar bisschop Flavianus hem in 386 tot priester wijdde. Daarmee begon zijn merkwaardige bedrijvigheid als schrijver en als prediker. Bekend zijn zijn werken over het kloosterleven en vooral over het priesterschap. Zijn roem als kanselredenaar verspreidde zich over geheel het Oosten. Vooral bekend zijn zijn preken over „het oproer van de standbeelden”.

Te Antiochië begon hij ook zijn reeks Homelieën over de H. Schrift, die hij later te Constantinopel zou voortzetten. Immers in het begin van 398 werd hij, zeer tegen zijn zin, door patriarch Theophilos van Alexandrië tot bisschop van de keizersstad gewijd. Bij die gelegenheid herstelde hij de gemeenschap tussen de bisschop van zijn vaderstad en de Roomse stoel. Te Constantinopel begon hij dadelijk, met woord en daad, de vele misbruiken te bestrijden, die in de werelds gezinde Byzantijnse Kerk hoogtij vierden. Ten gevolge hiervan kwam er een toenemend verzet uit kerkelijke en hofkringen.

In 403 riep dezelfde Theophilos die hem bisschop gewijd had een synode bijeen, die hem niet zonder partijdigheid tot de verbanning veroordeelde. Zijn ballingschap was echter van korte duur. Na enkele maanden gaf keizerin Eudoxia toe aan de druk van het volk, dat zijn bisschop terugeiste. Johannes bleef daarna niettemin onverschrokken in zijn spreken. Opnieuw werd hij door een bisschoppensynode, en deze keer voorgoed, veroordeeld (404). Het stadje Cucusus, aan de grens van Klein-Armenië, werd hem als dwangverblijf toegewezen.

Van daaruit bleef hij in betrekking met zijn vrienden en ijverde hij nog steeds voor de heidenmissie. Uit deze tijd dagtekenen de meeste brieven die van hem bewaard zijn gebleven. Na drie jaar wisten zijn vijanden gedaan te krijgen dat hij naar Pityonte, aan de Oostkust van de Zwarte Zee, zou worden verwijderd. Hij zou het einde van deze tocht niet meer bereiken. Ziek en slecht behandeld, stierf hij onderweg te Cumana. Te Constantinopel bleef hij populair; keizer Theodosius II, de eigen zoon van Eudoxia, liet in 438 zijn stoffelijk overblijfsel naar de keizersstad terugbrengen, waar het in een ware triomf werd ontvangen. De bijnaam Chrysostomus (Guldenmond) ontstond het eerst in het Westen en werd in de 8ste eeuw algemeen verbreid.

Johannes was een bekwaam zielenherder. Zijn moraliserende preektrant is wel streng en idealistisch, maar geenszins zwaarmoedig. Als Paulusexegeet bekleedt hij een vooraanstaande plaats; hij is buitengewoon thuis in de gedachtenwereld van de Apostel, en zoekt niet, zoals de Alexandrijnen, naar allegorische bespiegelingen, maar wel naar de concrete, practische toepassingen. Als christelijk redenaar is hij ongeëvenaard en werkelijk klassiek. Zijn Homelieën (geestelijke redevoeringen, meestal over schriftuurteksten) benaderen het duizendtal, doch vele authenticiteitsproblemen zijn nog onopgelost. Hij is door Pius X in 1908 tot patroon der Christelijke predikers verheven. Feestdag 27 Jan.

Bibl.: Bekendste uitg. van zijn werken is die van de Benedictijn Montfaucon, in 13 dln (Paris i7i8-’38), herdr. door Migne in de Patrol. Graeca, dl 47-64. Volledige Franse vert. verscheen te Bar-le-Duc (1863-67), een andere, door Bareille, te Parijs (1864-1872). Duitse vert. in de Bibi. d. Kirchenväter: dl 23, 25—27 (19I5-’16, Kommentar z. Ev. des Hl.

Matthäus), dl 39, 42, 45 en II, 8 (1922-’36, Komm. z. Briefe des Hl. Paulus).

Lit.: C. Baur, S. Jean Chrys. et ses oeuvres dans l’hist. litt. (Leuven 1907); Chr. Baur, Der h. Joh. Ghr. u. seine Zeit, 2 dln (i929-3o); G.

Bardy in Dict. Th. Cath., 8, 660 vlg.; verschillende publicaties van A. Puech, het laatst in Hist. Litt, grecque chrét. III (Paris 1930), p. 458 vlg.; H.

Lietzmann in Pauly-Wissowa, Realencycl. d. dass. Altert. IX, S. i8uff.

< >