Bibliotheek-wetenschap noemt men het geheel van alle kundigheden, zoo van theorétischen als van practischen aard, die betrekking hebben op de inrigting en het bestuur eener boekerij. Zij is het eerst in haren geheelen omvang behandeld door M. Schrettinger in zijn “Versuch eines vollständigen Lehrbuchs der Bibliothekwissenschaft u. s. w. (München 1808 tot 1829).” Na hem hebben Ebert, Molbach, Namur, Constantin, Schmidt, Friedreich enz. beter over dat onderwerp geschreven. Andere geleerden, te veel om te noemen, hebben zich door het ontwerpen van catalogussen, door de inrigting der bibliotheken, waarover zij gesteld zijn, of door het beschrijven van belangrijke boekerijen op dit gebied verdienstelijk gemaakt.
Volgens de door ons gegevene bepaling strekt de bibliotheek-wetenschap zich uit tot de inrigting der boekerij met de rangschikking der boeken en tot het bestuur. In de middeleeuwen rangschikte men de boeken naar het formaat. Later weifelde men tusschen eene alphabétische en eene vaksgewijze rangschikking; daarna kwam de practisch-homogene methode in zwang, terwijl men thans door de bemoeijingen van Friedreich en Namur tot het wetenschappelijke stelsel is teruggekeerd. De rangschikking der boeken naar het formaat herschept de bibliotheek in eene pronkzaal, en het volgen der alphabétische orde is verwerpelijk, omdat daarbij alle wetenschappelijke grondslagen ontbreken.
Eene boekerij moet de wetenschap vertegenwoordigen in hare ontwikkeling, in hare deelen en in haar geheel. De werken, die op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, moeten dus bij elkander gevoegd worden. Maar ook voor deze is volgens de wetenschappelijk-homogene methode wederom eene bepaalde rangschikking noodig. Men laat de inleidende geschriften tot een aangewezen tak van wetenschap voorafgaan; voorts die, welke op de geschiedenis van zoodanigen tak betrekking hebben, en men geeft vervolgens een tafereel van de ontwikkeling van zulk een vak door de werken in historische volgorde te rangschikken. Hierbij moet echter eene rangschikking naar het formaat toegelaten worden, daar de boekenkasten doorgaans zóó zijn ingerigt, dat de onderste ruimte door folianten, de hoogere door kwartijnen, nog hoogere door octavo-deelen en de hoogste door kleinere formaten worden ingenomen.
Zal eene openbare bibliotheek aan haar doel beantwoorden, dan moet zij van naauwkeurige catalogussen voorzien wezen: in de eerste plaats van een alphabétischen catalogus, waarin de namen der schrijvers in alphabétische orde voorkomen met bijvoeging van de door hen geschrevene en voorhandene werken, — dan van een wetenschappelijken catalogus, waarin de aanwezige werken naar hunnen inhoud zijn opgenomen, — en eindelijk in zeer uitgebreide bibliotheken van een plaats-catalogus, die volgens de verschillende zalen en kasten van het gebouw de boeken aanwijst.
Daar eene openbare boekerij de wetenschap behulpzaam moet wezen, zijn de bestuurders verpligt, om op de behoorlijke inrigting te letten, haar naar den eisch der steeds vooruitgaande wetenschap te vermeerderen, en haar voor het weetgierig publiek te openen. Daarin is de andere afdeeling der bibliotheek-wetenschap — het bestuur — gelegen. Omtrent het gebouw gaf reeds Vitruvius het voorschrift, dat het licht ontvangen moet uit het oosten. Toch koos men in de kloosters doorgaans de donkerste hoeken tot het bewaren der handschriften, en in vele oude boekerijen heerschte eene geheimzinnige duisternis.
Soms zorgt men, dat het licht door een glazen dak in het gebouw dringe, om zich aldaar gelijkmatig te verdeelen. Dat gebouw moet van steen of ijzer worden opgetrokken met al de technische voorzorgen, geschikt om het gevaar van brand te vermijden; het moet bij voorkeur geplaatst worden op eene plek, waar weinig last is van oprijzende stofwolken, terwijl men het van ventilatiebuizen voorziet, om zooveel mogelijk alle vochtigheid te verbannen, daar deze niet alleen schade doet aan het papier, maar ook de ontwikkeling van gevaarlijke insecten, van paddestoelen en schimmelplanten bevordert. Men verwijdert de houten banden, om den houtworm niet te lokken; het is gebleken dat juchtlederen banden door hun eigenaardigen reuk een geschikt beveiligingsmiddel zijn tegen boekwormen. De nieuwste bibliotheken zijn voorts door middel van ijzeren gaanderijen zóó ingerigt, dat de bedienden gemakkelijk ieder werk kunnen bereiken zonder genoodzaakt te zijn, draagbare trappen of ladders te bestijgen.
Zal eene boekerij inderdaad de wetenschap behulpzaam zijn, dan moet zij aanhoudend vermeerderd worden. Er zijn bibliotheken, die zich tot één vak van wetenschap bepalen, bijvoorbeeld tot de letterkunde; het spreekt van zelf, dat daarvoor het beste moet worden aangeschaft, dat de letterkunde bij voortduring oplevert. Anders is het met algemeene boekerijen, zooals die onzer academiën. Hier dient zorg te worden gedragen voor alle vakken, en de bibliothecaris mag zich bij de uitbreiding der bibliotheek niet door den invloed van zijne geliefkoosde studie laten leiden. Het spreekt van zelf, dat voor de zoogenaamde populaire litteratuur, die door het groote publiek verslonden wordt, voor gewone romans enz. geene plaats is in eene wetenschappelijke bibliotheek. Daarentegen mogen de nieuwste wetenschappelijke tijdschriften er niet ontbreken.
Eindelijk komen wij tot het gebruik van de bibliotheek. Dat bepaalt zich tot het naslaan der werken in de bibliotheek zelve en in het uitleenen der boeken. In Engeland, Italië enz. is alleen het eerste in zwang,— in ons Vaderland, althans in de academische bibliotheken, is het uitleenen eene gewoonte. Hierbij bestaat echter eene grens tusschen boeken, die voor uitleenen vatbaar zijn, en andere, die alleen in het gebouw geraadpleegd mogen worden. Tot deze laatste behooren vooral kostbare plaatwerken, zeldzame boeken, benevens handschriften. Alle werken moeten voorzien wezen van den stempel der bibliotheek, en het uitleenen geschiedt soms slechts op vastgestelde dagen en steeds op afgifte van een ontvangbewijs door den leener. Zulke voorzorgen zijn noodig, om het ontvreemden van boeken te voorkomen, dat vaak in weêrwil van de zorgvuldigste maatregelen geschiedt, zooals nog onlangs in de Keizerlijke bibliotheek te Petersburg gebleken is.